Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 24-08-2006, AZ0186, AWB 05/6392 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 24-08-2006, AZ0186, AWB 05/6392 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
24 augustus 2006
Datum publicatie
16 oktober 2006
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ0186
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 05/6392 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Premieplicht. In Nederland wonende directeur-grootaandeelhouder verricht, naast zijn werkzaamheden in loondienst in Nederland, werkzaamheden anders dan in loondienst in Belgie. Eiser is met betrekking tot deze in Belgie verrichte werkzaamheden premieplichtig voor de premies volksverzekeringen en de WAZ.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/6392 IB/PVV

Uitspraakdatum: 24 augustus 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.], wonende te [Y.] (België), eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.] verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Bij twee op 15 oktober 2003 gedagtekende besluiten heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen (hierna: WAZ) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.078 (loon uit dienstbetrekking), zulks conform eisers aangifte, met dien verstande dat eiser geen premie-inkomen WAZ had aangegeven. Bij de aanslag is dat premie-inkomen vastgesteld op € 26.078. Eiser is als buitenlands belastingplichtig aangemerkt.

Met een brief, ingekomen bij verweerder op 23 oktober 2003, heeft eiser tegen voormelde aanslagen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij besluit met dagtekening 29 juli 2005 op eisers bezwaren beslist en deze ongegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen bij brief van 7 september 2005, ontvangen bij de rechtbank op 12 september 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2006.

Eiser is daar in persoon verschenen, vergezeld door zijn zoon [naam zoon]. Namens verweerder zijn verschenen R.A. Valkenburg en G. Lodder.

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Het beroep is behandeld tezamen met het beroep van eiser met procedurenummer AWB 05/6393 IB/PVV, betrekking hebbend op de door verweerder in bezwaar gehandhaafde aanslagen IB/PVV en WAZ-premie over het jaar 2000. In die zaak is heden bij afzonderlijke uitspraak beslist.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiser bezit de Britse nationaliteit en woont sedert 1981 in België na van 1974 af in Nederland te hebben gewoond. Eiser werkt voor één Engelse opdrachtgever.

In België is eiser werkzaam, enerzijds als 'independant consultant' (eenmanszaak) en anderzijds als bestuurder van een S.A. Het karakter van beide type werkzaamheden maakt dat eiser in België voor de premieheffing als zelfstandige wordt aangemerkt.

In Nederland is eiser directeur en 100 % aandeelhouder van de besloten vennootschap [A.] (hierna: [A.] B.V.). Eiser ontvangt van [A.] B.V. een salaris dat voor de Nederlandse wetgeving als loon uit dienstbetrekking wordt aangemerkt. Met de over dat inkomen geheven inkomstenbelasting wordt in België via een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting rekening gehouden.

Voor zover eisers inkomsten gegenereerd worden in België, wordt de omzet gefactureerd door de eenmanszaak en de S.A. in België. Voor zover het gaat om inkomsten gegenereerd buiten België (Nederland, de V.S., Polen en Canada) wordt de omzet door [A.] B.V. gefactureerd. De activiteiten van die B.V. vinden voor 10 % plaats in Nederland en voor 90 % buiten België en Nederland.

3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

In geschil is de verschuldigdheid van premies volksverzekering en WAZ-premie over de in Nederland genoten looninkomsten.

Eiser stelt dat, aangezien hij in België ten behoeve van [A.] B.V. werk heeft uitgevoerd, artikel 14 quater aanhef en onderdeel b, juncto artikel 14, punt 2, aanhef en onderdeel b, i, van de EG-verordening 1408/71 meebrengt dat hij niet in Nederland maar in België premieplichtig is en dat - mocht deze redenering niet geldig zijn - in elk geval premieplicht in België en niet in Nederland valt aan te nemen ten aanzien van de voor [A.] B.V. buiten Nederland verrichte werkzaamheden. In zijn conclusie van repliek heeft eiser een gespecificeerde opgaaf verstrekt van door hem naar hij stelt in België voor [A.] B.V. verrichte werkzaamheden.

Verweerder is van opvatting dat eiser premieplichtig is voor de Nederlandse volksverzekeringen en de WAZ, behalve voor zover het betreft de werkzaamheden die eiser beweerdelijk voor [A.] BV in België heeft verricht.

4. Conclusies van partijen

Het beroep van eiser strekt tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de aanslag IB/PVV tot een zonder premie volksverzekeringen en van de WAZ-aanslag tot nihil.

Verweerder heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van voormelde aanslagen in die zin dat wordt uitgegaan van een premie-inkomen, zowel voor de volksverzekeringen als de WAZ, van € 23.114.

5. Beoordeling van het geschil

Partijen zijn verdeeld over de uitleg van de voorschriften van titel II (artt. 13 - 17 bis) van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 aangaande de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (hierna: de Verordening 1408/71). Deze voorschriften betreffen de vaststelling van de toe te passen wetgeving.

Als uitgangspunt van de regeling, neergelegd in artikel 13 van de Verordening 1408/71, geldt dat op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden (anders dan) in loondienst uitoefent - in beginsel - de wetgeving van die staat van toepassing is, zelfs als hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont.

Op degene echter die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van verschillende lidstaten verricht, is ingevolge artikel 14 quater, aanhef en onderdeel a van de Verordening 1408/71, de wetgeving van toepassing van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden in loondienst uitoefent, dan wel - indien dergelijke werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer lidstaten wordt uitgeoefend - de wetgeving die door artikel 14, punt 2 of punt 3 wordt aangewezen.

Artikel 14 quater, aanhef en onderdeel b van de Verordening 1408/71 geeft een afwijkende regeling voor de in bijlage VII genoemde gevallen. Voor die gevallen - daaronder begrepen het geval van samenloop van de uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst in België met werkzaamheden in loondienst in een andere lidstaat, niet zijnde Luxemburg - wijst laatstgenoemd artikelgedeelte de wetgeving aan van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werkzaamheden in loondienst worden uitgeoefend én de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werkzaamheden anders dan in loondienst worden uitgeoefend.

Bij het voorgaande past de kanttekening dat onder ,,werkzaamheden in loondienst'' en ,,werkzaamheden anders dan in loondienst'' in de zin van voormelde artikelen de werkzaamheden dienen te worden verstaan die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de sociale-zekerheidswetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan deze werkzaamheden worden uitgeoefend (vergelijk arrest van het HvJ EG van 30 januari 1997, nr. C-340/94, BNB 1997/308C (De Jaeck)).

De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval, naar tussen partijen ook niet in geschil is, de regel van artikel 14 quater, aanhef en onderdeel b van de Verordening 1408/71 van toepassing is, nu eisers in Nederland voor [A.] B.V. verrichte werkzaamheden naar Nederlands recht werkzaamheden in loondienst zijn en zijn advies- en bestuurswerkzaamheden in België door de bevoegde autoriteiten aldaar als werkzaamheden anders dan als loondienst worden aangemerkt.

Eiser stelt in beroep dat hij in België voor [A.] B.V. werkzaamheden heeft verricht. Deze stelling wringt met zijn eerdere verklaring dat de activiteiten van die B.V. voor 10 % in Nederland en voor 90 % buiten België en Nederland plaatsvonden. Uitgaande echter van eisers jongste verklaring - hoezeer die verklaring ook vragen doet rijzen in het licht van eerder onvoorwaardelijk door hem verschafte informatie - dat hij toch ook in België voor [A.] B.V. werkzaam is geweest, kan deze stelling niet tot het daaraan door eiser verbonden gevolg leiden, namelijk dat te dien aanzien artikel 14, punt 2, van de Verordening 1408/71 van toepassing zou zijn. In aanmerking genomen dat werkzaamheden op het Belgisch grondgebied van een directeur van een in Nederland gevestigde B.V. naar Belgisch recht worden aangemerkt als 'werkzaamheden anders dan in loondienst', kunnen deze niet, ook niet indirect, meetellen als werkzaamheden in loondienst, waarop dit voorschrift ziet. Het naar Belgisch recht geldende karakter van voormelde werkzaamheden brengt wel met zich dat op deze werkzaamheden ingevolge artikel 14 quater, aanhef en onderdeel b, tweede gedachtestreepje, van de Verordening 1408/71, de wetgeving van België - zijnde de lidstaat op het grondgebied waarvan de werkzaamheden anders dan in loondienst worden uitgeoefend - van toepassing is. In het overzicht, opgenomen in de conclusie van repliek, staat vermeld dat eiser ten behoeve van [A.] B.V. 88 dagen werkzaamheden heeft verricht, waarvan 10 dagen in België, hetgeen verweerder er alsnog toe heeft gebracht 10/88 van het genoten inkomen van € 26.078, zijnde € 2.964, op eisers premie-inkomen zowel voor de volksverzekeringen als de WAZ in mindering te brengen, waardoor dit premie-inkomen op € 23.114 wordt vastgesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding dit standpunt niet te volgen. De bestreden uitspraak op bezwaar, waarin met deze correctie nog geen rekening was gehouden, kan om die reden niet in stand blijven.

De rechtbank is voorts van oordeel dat de door eiser verschafte informatie ter onderbouwing van zijn stelling dat hij als directeur en 100 % aandeelhouder van [A.] B.V. ook buiten Nederland en België werkzaam is geweest, zodanig summier is, dat verweerder hierin geen aanleiding heeft behoeven vinden om een gedeelte van het door [A.] B.V. uitbetaalde 'salaris' bij de berekening van eisers premie-inkomen buiten aanmerking te laten.

Waar het geschil betrekking heeft op de premieplichtigheid voor de WAZ merkt de rechtbank het volgende op.

De in 2001 (van rechtswege) geldende verzekeringsplicht voor de WAZ, heeft niet slechts betrekking op zelfstandigen maar tevens op beroepsbeoefenaren die inkomsten genieten uit werkzaamheden die niet als loon uit dienstbetrekking in de zin van de WAO kwalificeren.

De zienswijze van eiser dat hij in België, waar hij overigens zijn Nederlandse inkomsten - naar zijn zeggen omdat daarnaar niet wordt gevraagd - niet voor de premieheffing heeft opgegeven, al voldoende tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid is verzekerd, kan er niet aan afdoen dat degene die, zoals eiser, in Nederland werkzaamheden verricht ten behoeve van een vennootschap waarin hij naar Nederlandse maatstaven 'een aanmerkelijk belang' heeft, beschouwd wordt die werkzaamheden voor de toepassing van titel II van de Verordening 1408/71 in loondienst uit te oefenen. Dit uitgangspunt, sedert 1999 neergelegd in punt 7, rubriek J, van bijlage VI van die verordening, heeft onder meer tot gevolg eiser in Nederland als premieplichtig voor de WAZ moet worden aangemerkt. Daarbij wordt slechts het aan Nederland toe te rekenen premie-inkomen in aanmerking genomen.

Eiser heeft, zij het met name in de bezwaarfase, aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, onder meer door niet altijd de door hem gevraagde informatie te verschaffen, door niet in te gaan op herhaalde verzoeken om door de belastingdienst in rekening gebracht rente te 'justificiëren', door ten onrechte aanmaningsbrieven te doen uitgaan, en dergelijke. Voor zover eiser bedoeld heeft deze gronden ook in beroep te handhaven, overweegt de rechtbank dat de in dit verband door eiser aan verweerder verweten gedragingen - wat er van eisers stellingen op dit punt ook zij - niet van dien aard zijn dat deze aanleiding kunnen zijn in dit geschil tot een ander oordeel te komen. Aan eisers gronden wordt bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden besluiten geen overwegende betekenis gehecht.

De stelling van eiser, aangevoerd in de bezwaarfase, dat de wijze van behandeling van zijn aangiften over de jaren 1998 en 1999 het rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat hij niet premieplichtig was voor de volksverzekeringen, is van de zijde van verweerder op overtuigende wijze weerlegd. Dit onderdeel van eisers betoog kan derhalve evenmin leiden tot de door eiser gewenste uitkomst.

Om de reden hiervoor vermeld dient het beroep gegrond te worden verklaard. De bestreden uitspraak kan, nu daarbij nog geen rekening was gehouden met de door verweerder naar aanleiding van de conclusie van repliek alsnog aangebrachte correctie als hierboven aangegeven, geen stand houden.

6. Proceskosten

De rechtbank ziet wat betreft de beroepsfase geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Op vergoeding van door eiser in de bezwaarfase gemaakte kosten bestaat evenmin aanspraak nu niet is gesteld, noch gebleken dat eiser overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:15 Awb daarom bij het bestuursorgaan heeft verzocht.

7. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag IB/PVV tot een, berekend naar een premie-inkomen van € 23.114;

- vermindert de aanslag WAZ-premie tot een, berekend naar een premie-inkomen van € 23.114;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 24 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. H. Ollermann, mr. D.A. Verburg, en mr. J.P.F. Slijpen in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier.