Rechtbank 's-Gravenhage, 20-10-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:7186 AZ1396, AWB 05/7335 IB/PVV
Rechtbank 's-Gravenhage, 20-10-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:7186 AZ1396, AWB 05/7335 IB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 20 oktober 2006
- Datum publicatie
- 16 november 2006
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1396
- Zaaknummer
- AWB 05/7335 IB/PVV
Inhoudsindicatie
Eiseres is tengevolge van reuma ernstig beperkt in haar bewegingen beperkt. Na het plotselinge overlijden van haar echtgenoot kan de geplande verhuizing naar een aangepaste woning niet doorgaan en besluit zij de begane grond van haar eigen woning zo snel mogelijk te verbouwen. Bij deze verbouwing verdwijnt de keuken en wordt de binnenplaats overkapt. De inspecteur staat de in bezwaar gevraagde aftrek van de verbouwingskosten niet toe, omdat deze niet op medisch voorschrift is verricht nu de verklaring van de specialist dateert van ná de verbouwing, omdat de kosten niet drukken nu eiseres geen wvg-bijdrage of andere subsidie heeft aangevraagd en omdat tegenover de kosten een substantiele waardevermeerdering zou staan. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de aanpassingen in direct verband staan met haar lichamelijke beperkingen en voortvloeien uit een door de behandelende arts onderschreven medische noodzaak. Uit de zinsnede 'op medisch voorschrift ' in artikel 20a Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 vloeit niet voort dat de medische verklaring vooraf dient te gaan aan de aanpassingen. Gezien de urgentie is niet vrijwillig van een verzoek om een bijdrage afgezien en kon eiseres zich redelijkerwijs gedrongen voelen de uitgaven voor haar rekening te nemen. Een substantiele waardevermeerdering acht de rechtbank niet aannemelijk omdat de woning na verkoop weer verbouwd moet worden.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/7335 IB/PVV
Uitspraakdatum: 20 oktober 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], kantoor [Q], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 6 september 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.736, (aanslagnummer [000.00.000.000]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2006.
Namens eiseres is daar verschenen [Persoon A]. Namens verweerder is verschenen F.J.G. Vinkestijn.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 14.390 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 358,16, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
2. Gronden
2.1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1922 en gehuwd geweest met [echtgenoot] (hierna: echtgenoot). Dit huwelijk is ontbonden door het overlijden van de echtgenoot op [datum] 2003. Voor het onderhavige jaar hebben eiseres en haar echtgenoot gekozen voor het voljaarspartnerschap zoals bedoeld in artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet).
2.2. Eiseres is blijkens een tot de stukken behorende medische verklaring van dr. M.H.W. de Bois, reumatoloog in het Medisch Centrum Haaglanden, d.d. 30 november 2004 als volgt gediagnosticeerd:
'(...)
Mw. is bekend op de poli reumatologie met reumafactor positieve, erosieve reumatoïde artritis. Tevens bekend met secundaire artrose. Status na een knieprothese beiderzijds.
Functionele beperkingen zijn:
Mw. loopt binnenshuis met een stok. Traplopen is onmogelijk geworden. Haar schouders zijn beperkt in het reiken boven haar hoofd en het reiken naar beneden. Haar handfunctie is ook beperkt door de vergevorderde ulnaire deviatie.
Bijkomende klachten:
Mw. werd veel gesteund en geholpen door haar man bij het aankleden, huishouden en koken. Hij is in 2003 plotseling overleden waardoor zij nu afhankelijk is geworden van thuiszorg en familie. In 2003 is daarom haar huis grondig aangepast. Er is een slaap- en badkamer op de begane grond gemaakt.'
2.3. In verband met voornoemde diagnose en de functionele beperkingen van eiseres besloten zij en haar echtgenoot tot de aanschaf van een traplift. Voorafgaand aan de plaatsing van de voor die traplift noodzakelijke en bestelde nieuwe trap is de toestand van eiseres dusdanig verslechterd dat zij en haar echtgenoot alsnog besloten tot verhuizing naar een aangepaste woning bij een verzorgingshuis. Dit was slechts mogelijk onder de voorwaarde dat de echtgenoot van eiseres zou meeverhuizen. Na het plotselinge overlijden van haar echtgenoot, waardoor verhuizing naar deze nieuwe woonruimte niet langer mogelijk was, heeft eiseres er in overleg met haar kinderen in de plotseling ontstane nieuwe situatie toe moeten besluiten de woning te laten aanpassen. De aanpassingen hebben geleid tot een specifieke slaap- en badvoorziening op de begane grond, als gevolg waarvan de woning niet meer beschikt over een keuken en een buitenruimte. De totale kosten van de verbouwing bedragen € 30.142. Met betrekking tot deze kosten heeft eiseres op generlei wijze een tegemoetkoming ontvangen.
2.4. De aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 is, conform de aangifte, opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.736. In het tegen de aanslag gerichte bezwaar heeft eiseres verzocht om premievrijstelling voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en voorts om aftrek van de door haar gemaakte kosten in verband met de aanpassing van de woning. Bij het bestreden besluit is het bezwaar voor wat betreft de premievrijstelling gegrond verklaard doch is niet tegemoet gekomen aan de door eiseres verzochte aftrek.
2.5. In geschil is of eiseres recht heeft op aftrek van de door haar gemaakte kosten in verband met de aanpassing van de woning, en voorts, bij positieve beantwoording van die vraag, welk bedrag van de door eiseres gemaakte kosten voor aftrek in aanmerking komt.
2.6. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de door haar gemaakte kosten in verband met de aanpassingen aan de woning kwalificeren als uitgaven wegens ziekte of invaliditeit in de zin van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de Wet. Uit de medische verklaring kan worden opgemaakt dat er sterke medische indicaties zijn die een verbouwing zoals de woning van eiseres heeft ondergaan, noodzakelijk maakten. Daarnaast heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de aanpassingen aan de woning kwalificeren als hulpmiddelen die haar in staat stellen haar resterende lichaamsfuncties uit oefenen. Bij het ontbreken van die hulpmiddelen is een opname in een verpleeg- of zorginrichting onvermijdelijk. De voor aftrek in aanmerking komende uitgaven heeft eiseres berekend op € 25.574 (zijnde het totale bedrag van de kosten ad € 30.142 minus de drempel zoals bedoeld in artikel 6.24 welke volgens eiseres ad € 4.388 bedraagt), een en ander tot gevolg hebbende dat het belastbare inkomen uit werk en woning nader dient te worden vastgesteld op € 12.982.
Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat de beslissing tot aanpassing van de woning zeer snel moest worden genomen vanwege de lichamelijke toestand van eiseres en verhuizing naar een aangepaste woning door het plotselinge overlijden van de echtgenoot ineens niet meer mogelijk was. Het doorlopen van een aanvraagprocedure voor een tegemoetkoming in de kosten was op dat moment niet meer mogelijk. Door de urgentie van het geval is niet verzocht om een tegemoetkoming in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten. Daarnaast is gebleken dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergoeding van de ziektekostenverzekeraar.
2.7. Verweerder heeft de stellingen van eiseres weersproken en zich primair op het standpunt gesteld dat de door eiseres gemaakte kosten niet voor aftrek in aanmerking komen omdat niet is voldaan aan de in artikel 6.17 van de Wet in verbinding met artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: UB IB 2001) gestelde voorwaarde dat de aanpassingen op medisch voorschrift zijn aangebracht. De door eiseres overgelegde medische verklaring is na de verbouwing opgemaakt, zodat het geen verbouwing op medisch voorschrift kan betreffen.
Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van op eiseres drukkende kosten nu niet om een tegemoetkoming van de gemaakte kosten op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten noch om vergoedingen van de ziektekostenverzekeraar is verzocht. Voorts is volgens verweerder niet voldaan aan artikel 20a van het UB IB 2001 nu aannemelijk is dat de aanpassingen hebben geleid tot een substantiële waardevermeerdering, welke, zo er op eiseres drukkende kosten zijn, uitgaat boven tien procent van de op eiseres drukkende kosten.
Meer subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de voor aftrek in aanmerking komende kosten zijn beperkt tot € 24.122 nu voor de toepassing van de in artikel 6.24 van de Wet in aanmerking te nemen drempel het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van eiseres en haar echtgenoot dienen te worden gehanteerd, zodat de voor eiseres van toepassing zijnde drempel € 6.020 bedraagt.
2.8. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid en onderdeel a, van de Wet is de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel behoren tot de persoonsgebonden aftrekposten ondermeer de buitengewone uitgaven. Dit zijn - voor zover thans van belang - overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.16, aanhef en onderdeel a, van de Wet, de uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling van de belastingplichtige. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid en onderdeel a, van de Wet worden als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van facmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer. Op grond van het tweede lid van artikel 6.17 van de Wet wordt als hulpmiddel mede aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn.
In artikel 20a van het UB IB 2001 is uitvoering gegeven aan de in artikel 6.17, tweede lid, tweede volzin, van de Wet genoemde mogelijkheid om nadere regels te stellen. Artikel 20a, aanhef en onderdeel a, van het UB IB 2001 bepaalt - voor zover hier van belang - dat tot de hiervoor genoemde 'andere hulpmiddelen' worden gerekend: aanpassingen van een woning die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 6.16, onderdelen a en g van de Wet, voor zover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning die uitgaat boven tien procent van de op de belastingplichtige drukkende aanpassingskosten.
2.9. Door eiseres is onweersproken gesteld dat zij niet meer in staat is trappen te lopen; deze beperking blijkt tevens uit de onder 2.2 genoemde medische verklaring. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat de aanpassingen van de woning, welke erop gericht zijn geweest de woning op de begane grond bewoonbaar te maken, voortvloeien uit medische noodzaak en dat de in verband met die aanpassingen gemaakte kosten in direct verband staan met de lichamelijke beperkingen van eiseres. Met voornoemde, door eiseres overgelegde, medische verklaring en hetgeen zij overigens heeft aangevoerd, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van aanpassingen van de woning overeenkomstig het bepaalde in artikel 20a UR IB. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, nu de behandelend arts in de medische verklaring heeft opgenomen dat hij de aanvraag voor aftrek van buitgewone uitgaven ondersteunt, de medische verklaring kennelijk (mede) is opgemaakt ten behoeve van de door eiseres geclaimde aftrek. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn stelling dat uit het gebruik van de zinsnede 'op medisch voorschrift' in artikel 20a UB IB voortvloeit dat sprake dient te zijn van een voorafgaand aan dergelijke aanpassingen afgegeven medische verklaring. De enkele stelling hiertoe van verweerder acht de rechtbank daartoe onvoldoende.
2.10. De persoonsgebonden aftrekposten komen slechts voor aftrek in aanmerking indien en voorzover zij op de belastingplichtige drukken. Er moet sprake zijn van op de belastingplichtige financieel drukkende uitgaven die uit eigen middelen moeten worden voldaan en die te zijnen laste komen. Buitengewone uitgaven worden in beginsel geacht niet op de belastingplichtige te drukken indien een tegemoetkoming in de kosten wordt ontvangen. Vaststaat dat eiseres geen tegemoetkoming in de kosten heeft verkregen. Eiseres komt, zo zij onweersproken heeft gesteld, niet in aanmerking voor een vergoeding van de ziektekostenverzekeraar. Daarnaast heeft eiseres afgezien van een verzoek om een tegemoetkoming in de kosten op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten. De urgentie en het spoedeisende belang van de aanpassingen van de woning en de omstandigheden waaronder van een verzoek om een tegemoetkoming is afgezien, een en ander zoals beschreven onder 2.3 en 2.6, daarbij in aanmerking genomen de omstandigheid dat een dergelijk verzoek de noodzakelijke aanpassingen aan de woning met vele weken, zo niet maanden, had vertraagd, brengen de rechtbank tot het oordeel dat in zoverre niet vrijwillig van een verzoek om tegemoetkoming in de kosten is afgezien. Gelet op het voorgaande behoeft er naar het oordeel van de rechtbank voorts niet aan te worden getwijfeld dat eiseres zich redelijkerwijze gedrongen heeft gevoeld om de uitgaven voor haar rekening te nemen. Het voorgaande bezien is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de vereisten van artikel 6.1 van de Wet.
2.11. Voorts is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van dat de aanpassingen hebben geleid tot een waardevermeerdering van de woning die uitgaat boven tien procent van de op de belastingplichtige drukkende aanpassingskosten. De aanpassingen hebben geleid tot een zeer specifieke verbouwing op de begane grond om gelijkvloers een slaapruimte te creëren. Daarnaast is het voormalige washok op de begane grond zodanig aangepast dat aldaar een toilet- en wasgelegenheid voor invaliden is gecreëerd. Voor zover van deze aanpassingen al een waardevermeerderend effect zou uitgaan, staat daar tegenover dat de aanpassingen ten koste van de keuken zijn gegaan. Zoals eiseres onweersproken ter zitting heeft gesteld, is thans nog slechts sprake van een kookplaat en een magnetron en dient de woning voor verkoop weer verbouwd te worden. Een waardevermeerdering acht de rechtbank daarom niet aannemelijk.
2.12. Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres recht heeft op aftrek van de door haar gemaakte kosten in verband met de aanpassing van de woning. Gelet op artikel 6.24 in verbinding met artikel 2.17 van de Wet worden buitengewone uitgaven in het geval van eiseres en haar echtgenoot in aanmerking genomen voor zover zij meer bedragen dan € 5.796, zodat van de door eiseres gemaakte kosten een bedrag van € 24.346 voor aftrek in aanmerking komt, zijnde de totale kosten ad € 30.142 minus de drempel van € 5.796.
2.13. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.14. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door eiseres genoemde proceskosten, te weten reiskosten wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 36,16.
Deze uitspraak is gedaan op 20 oktober 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Riel, griffier.