Rechtbank 's-Gravenhage, 10-11-2006, AZ3122, AWB 06/3918 PARKBL
Rechtbank 's-Gravenhage, 10-11-2006, AZ3122, AWB 06/3918 PARKBL
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 10 november 2006
- Datum publicatie
- 28 november 2006
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ3122
- Zaaknummer
- AWB 06/3918 PARKBL
Inhoudsindicatie
Aan eiser is op 16 maart 2006 om 14.50 uur, een (eerste) naheffingsaanslag parkeerbelasting, inclusief kosten, opgelegd. Vervolgens is aan eiser diezelfde middag, om 16.39 uur een tweede naheffingsaanslag, wederom inclusief kosten, opgelegd terzake van het parkeren met hetzelfde voertuig, zonder dat dit voertuig ondertussen was verplaatst. In aanmerking genomen dat, naar ter zitting is gebleken, niet wordt betwist dat op het tijdstip van het opleggen van de tweede naheffingsaanslag nog sprake was van een aaneengesloten periode als bedoeld in artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet, moet worden geoordeeld dat het verweerder op even bedoeld tijdstip niet vrijstond andermaal de kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag in rekening te brengen. De omstandigheid dat verweerder de eerste naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar alsnog heeft vernietigd doet niet af aan de onbevoegdheid tot het op 16 maart 2006 in rekening brengen van de kosten van de tweede die dag opgelegde naheffingsaanslag, zo min als daaraan afbreuk kan doen dat de controlerend ambtenaar, naar verweerder ter zitting heeft verklaard, over apparatuur beschikte die geen informatie gaf dat ter zake van hetzelfde motorvoertuig op dezelfde plaats circa anderhalf uur eerder reeds een naheffingsaanslag was opgelegd.
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3918 PARKBL
Uitspraakdatum: 10 november 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 12 april 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [00001]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2006.
Namens verweerder is verschenen mr. L.S. Veenstra, vergezeld van A.R. Karijodikromo.
Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 19 september 2006 aan het adres [adres] te [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu voormelde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TPG Post is gebleken dat de brief op 20 september 2006 op het voormelde adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- gelast dat de gemeente Den Haag het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
2. Gronden
2.1. Op donderdag 16 maart 2006 om 16.39 uur stond de auto van eiser geparkeerd op een parkeerplaats aan de [a-straat] te Den Haag. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren, van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 17.00 uur.
2.2. Tijdens een controle op voormelde datum en voormeld tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in het voertuig geen geldig betaalbewijs aanwezig was. Naar aanleiding daarvan is aan eiser een naheffingsaanslag ten bedrage van € 48,50 opgelegd, bestaande uit € 1,50 aan parkeerbelasting en € 47 aan kosten van de naheffingsaanslag.
2.3. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
2.4. Eiser heeft - samengevat - aangevoerd dat hij eerder die dag al een naheffingsaanslag had gekregen met nummer [000015], dit ondanks dat er voor het parkeren betaald was. De tweede naheffing acht eiser onterecht omdat hij al in het bezit was van een (de eerste) naheffings-aanslag.
2.5. Verweerder heeft -samengevat- aangevoerd dat de eerder op die dag om 14.50 uur opgelegde naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar is vernietigd omdat eiser achteraf aantoonde over een geldig kaartje te beschikken. Aangezien de eerste naheffingsaanslag vernietigd is, zijn er die dag per saldo slechts eenmaal kosten in rekening gebracht.
2.6. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Verordening parkeerbelastingen 1992 van de gemeente Den Haag wordt de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. Indien een op deze wijze geheven belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan zij op de voet van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden nageheven.
2.7. Artikel 234, lid 6, van de Gemeentewet luidt: "Ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag worden kosten in rekening gebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de naheffingsaanslag en worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. Ten aanzien van hetzelfde voertuig worden per aaneengesloten periode de kosten niet vaker dan eenmaal per kalenderdag in rekening gebracht."
2.8. Vaststaat dat aan eiser op 16 maart 2006 om 14.50 uur, een (eerste) naheffingsaanslag parkeerbelasting, inclusief kosten, is opgelegd. Vervolgens is aan eiser diezelfde middag, om 16.39 uur een tweede naheffingsaanslag, wederom inclusief kosten, opgelegd terzake van het parkeren met hetzelfde voertuig, zonder dat dit voertuig ondertussen was verplaatst.
In aanmerking genomen dat, naar ter zitting is gebleken, niet wordt betwist dat op het tijdstip van het opleggen van de tweede naheffingsaanslag nog sprake was van een aaneengesloten periode als bedoeld in artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet, moet worden geoordeeld dat het verweerder op even bedoeld tijdstip niet vrijstond andermaal de kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag in rekening te brengen. De omstandigheid dat verweerder de eerste naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar alsnog heeft vernietigd, vervallen verklaard dan wel verminderd - al deze termen worden blijkens het dossier door verweerder gebezigd - doet niet af aan de onbevoegdheid tot het op 16 maart 2006 in rekening brengen van de kosten van de tweede die dag opgelegde naheffingsaanslag, zo min als daaraan afbreuk kan doen dat de controlerend ambtenaar, naar verweerder ter zitting heeft verklaard, over apparatuur beschikte die geen informatie gaf dat ter zake van hetzelfde motorvoertuig op dezelfde plaats circa anderhalf uur eerder reeds een naheffingsaanslag was opgelegd. De - bevoegdelijk - opgelegde tweede aanslag had derhalve slechts parkeer- belasting - te weten € 1,50 - mogen omvatten. Eiser mag naar het oordeel van de rechtbank onder de omstandigheden van het geval niet in een slechtere positie geraken dan wanneer bij het opleggen van de tweede aanslag het uitgangspunt van artikel 234, zesde lid, voornoemd, wél was in acht genomen en deze aanslag zich tot de parkeerbelasting zelf had beperkt.
2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 10 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. H. Ollermann, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier.