Rechtbank 's-Gravenhage, 15-12-2006, AZ4561, 09/993071-06
Rechtbank 's-Gravenhage, 15-12-2006, AZ4561, 09/993071-06
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 15 december 2006
- Datum publicatie
- 15 december 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ4561
- Zaaknummer
- 09/993071-06
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft voor een aantal deelnemers aan het door de rechtbank als criminele organisatie bestempelde samenwerkingsverband tussen verpachtende glazenwassers de administratie verzorgd en belastingaangiften gedaan. De rechtbank spreekt hem vrij van deelname aan deze criminele organisatie. Hij heeft echter zijn verantwoordelijkheden als boekhouder zodanig onvoldoende genomen dat een fiscale fraude het gevolg is geweest. Ernstiger acht de rechtbank dat hij als administratief deskundige er geen enkel bezwaar in heeft gezien op verzoek van zijn cliënten valse jaarstukken als stuk van overtuiging voor financiële instellingen op te stellen of, op verzoek van diezelfde cliënten, in retrospectief niet met de werkelijkheid overeenstemmende kasadministraties op te stellen. Dit soort handelen rekent de rechtbank hem op grond van zijn beroep, boekhouder, zwaarder toe dan aan degenen die niet over die kwaliteit beschikken. Door op deze wijze te handelen heeft hij het risico genomen dat het imago van de beroepsgroep waartoe hij behoort in negatieve zin wordt beïnvloed. De rechtbank zou verdachte in beginsel als bijkomende straf willen verbieden het beroep van boekhouder/administrateur ooit nog uit te oefenen, maar de wet biedt daartoe de mogelijkheid niet. Artikelen - 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht; - 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaar.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/993071-06
's-Gravenhage, 15 december 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943
adres: [adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 november en 1 december 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr A.J. van Steensel, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting van 30 november 2006 verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Appels heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 1 subsidiair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 meer subsidiair (cumulatief/alternatief A tot en met E), 2, 3, 4, 5 en 6 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 primair en 1 subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Hoewel verdachte voor een aantal deelnemers aan het door de rechtbank als criminele organisatie bestempelde samenwerkingsverband tussen verpachtende glazenwassers in Den Haag de administratie heeft verzorgd en belastingaangiften heeft gedaan, zijn die werkzaamheden naar het oordeel van de rechtbank niet dienstbaar geweest aan die organisatie. De rechtbank komt tot dit oordeel daar verdachte niet het bewustzijn had dat hij, door voor deze individuele cliënten de administratie te verzorgen, een bijdrage leverde aan een criminele organisatie.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 meer subsidiair (cumulatief/alternatief A tot en met E), 2, 3, 4, 5 en 6 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte.
Ter terechtzitting heeft de raadsman namens verdachte aangevoerd dat niet hij, maar de belastingplichtige de verantwoordelijkheid draagt voor het tijdig doen van een juiste belastingaangifte.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Op de eerste plaats geldt de verplichting tot het verschaffen van inlichtingen op grond van artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) onverminderd voor degene bij wie die gegevensdragers, in welke vorm dan ook, zich bevinden, gelet op artikel 48 AWR. Dat de belastingplichtige de normadressaat is van de artikelen 46, 47, 48, 68 en 69 AWR, welke artikelen kunnen worden gezien als impliciete kwaliteitsdelicten, laat onverlet dat degene die niet de normadressaat is schending van deze artikelen kan medeplegen. Dat geldt in de onderhavige zaak te meer daar verdachte in het volle bewustzijn dat hij voor deze cliënten onjuiste aangiften bij de belastingdienst deed, deze toch heeft gedaan
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de wetenschap dat een aantal van zijn cliënten zich niet hielden aan administratieve verplichtingen die de AWR op ondernemers legt, zijn verantwoordelijkheden als boekhouder zodanig onvoldoende genomen dat een fiscale fraude met navenante benadeling daarvan het gevolg is geweest. Ernstiger dan het hiervoor gememoreerde acht de rechtbank dat hij als administratief deskundige er geen enkel bezwaar in heeft gezien op verzoek van zijn cliënten valse jaarstukken als stuk van overtuiging voor financiële instellingen op te stellen of, op verzoek van diezelfde cliënten, in retrospectief niet met de werkelijkheid overeenstemmende kasadministraties op te stellen. Dit soort handelen rekent de rechtbank hem op grond van zijn beroep, boekhouder, zwaarder toe dan aan degenen die niet over die kwaliteit beschikken. Door op deze wijze te handelen heeft hij het risico genomen dat het imago van de beroepsgroep waartoe hij behoort in negatieve zin wordt beïnvloed.
Verdachte heeft zijn verantwoordelijkheden in deze op zodanige wijze onvoldoende genomen en hij heeft zijn beroep zodanig onvoldoende en ontoereikende wijze genomen dat de rechtbank, verdachte in beginsel als bijkomende straf zou willen verbieden het beroep van boekhouder/administrateur, verstaan in de ruimste zin des woords, dus ook alle daarbij komende adviespraktijken, ooit nog uit te oefenen, maar de wet biedt daartoe de mogelijkheid niet.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 23 november 2006 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld tot onder andere een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank rekent het verdachte aan dat deze eerdere veroordeling hem er niet van heeft weerhouden onderhavige feiten te plegen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank navolgende straf passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
- 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 1 subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 meer subsidiair (cumulatief/alternatief A tot en met E), 2, 3, 4, 5 en 6 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair, cumulatief/alternatief A, C en D:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair, cumulatief/alternatief B, feit 3 en feit 5:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair, cumulatief/alternatief E, feit 2 en feit 4:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 6:
opzettelijk als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze in valse vorm beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 MAANDEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
De Graaff en Smid-Verhage, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bröcheler, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 december 2006.