Rechtbank 's-Gravenhage, 23-11-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:5850 AZ5262, AWB 05/3773 LB/PVV en AWB 06/7952 LB/PVV
Rechtbank 's-Gravenhage, 23-11-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:5850 AZ5262, AWB 05/3773 LB/PVV en AWB 06/7952 LB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 23 november 2006
- Datum publicatie
- 28 december 2006
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5262
- Zaaknummer
- AWB 05/3773 LB/PVV en AWB 06/7952 LB/PVV
Inhoudsindicatie
Vergoedingen aan in prive-huizen werkzame beheerders. Omkering van de bewijslast, omdat de administratie voor de loonbelasting niet aan de eisen van artikel 52 AWR voldoet. Verweerder heeft een redelijke schatting gemaakt van het aantal gewerkte uren.
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 05/3773 LB/PVV en AWB 06/7952 LB/PVV
Uitspraakdatum: 23 november 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [P.], [kantoor], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
AWB 05/3773 LB/PVV
1.1. Verweerder heeft met dagtekening 19 april 2002 aan eiser over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag loonbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd ten bedrage van € 555.573.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 april 2005 de naheffingsaanslag verminderd tot € 435.739.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 30 mei 2005, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
1.4. De naheffingsaanslag is bij verminderingsbeschikking van 11 juli 2005 verminderd tot € 407.307.
1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
AWB 06/7952 LB/PVV (rechtstreeks beroep)
1.6. Verweerder heeft met dagtekening 26 september 2005 aan eiser over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag loonbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: de aanvullende naheffingsaanslag) opgelegd ten bedrage van € 28.431.
1.7. Eiser heeft bij fax van 4 november 2005 een pro-forma bezwaarschrift tegen de aanvullende naheffingsaanslag ingediend. Eiser heeft vervolgens - na het verstrijken van de door verweerder gestelde termijn voor de motivering van het bezwaar (te weten vóór 11 januari 2006) - bij fax van 19 januari 2006 verweerder verzocht om in te stemmen met het instellen van rechtstreeks beroep. Bij brief van 26 januari 2006 heeft verweerder het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank onder mededeling dat verweerder instemt met rechtstreeks beroep bij de rechtbank. Verweerder heeft de rechtbank daarbij verzocht om deze zaak te voegen met de zaak met het nummer AWB 05/3773 LB/PVV. Het rechtstreekse beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 06/7952 LB/PVV.
1.8. Voormelde beroepszaken zijn op 12 oktober 2006 gevoegd ter zitting behandeld. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.J. van Steensel. Namens verweerder is verschenen A.C.A. IJzerman-Soethoudt, bijgestaan door mr. W. Zorge en R. Blaak.
1.9. Tevens is ter zitting het beroep van eiser inzake de aan hem over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2001 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting behandeld. Voormeld beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 05/3771 OB.
1.10. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiser heeft tot 1 april 2002 in de vorm van een eenmanszaak een onderneming gedreven. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de exploitatie van zeven zogenoemde privé-huizen, alwaar gelegenheid tot seksuele omgang met prostituees wordt gegeven. Het betreft de volgende - in Rotterdam gelegen - privé-huizen:
bedrijfsnaam / adres / datum huur/koop / huur/eigendom
1. [bedrijf A.] / [A-straat] 156-a / 21 juni 1996 / huur
2. [bedrijf B.] / [A-straat] 158-e / 3 juni 1998 / eigendom
3. [bedrijf C.] / [B-straat] 133-a / 3 juni 1998 / eigendom
4. [bedrijf D.] / [C-straat] 66-b / 1 januari 1999 / huur
5. [bedrijf E.] / [A-straat] 150-d / 14 september 1999 / eigendom
6. [bedrijf F.] / [D-straat] 112-b / 1 januari 2000 / huur
7. [bedrijf G.] / [E-straat] 179-a / 1 januari 2001 / huur.
2.2. In 1999 en 2000 zijn door medewerkers van de belastingdienst bij een aantal privé-huizen van eiser ([bedrijf A.], [bedrijf D.], [bedrijf E.] en [bedrijf B.]) waarnemingen ter plaatse (hierna: WTP's) verricht. Een kopie van de verslagen van deze WTP's behoort tot de gedingstukken.
2.3. In het verslag van de WTP van 17 december 1999 - staat voor zover van belang - het volgende vermeld:
"(...)
Op het adres [A-straat] 150-d hebben wij gesproken met mevrouw [P.] (…). Mevrouw [P.] kon zich niet legitimeren (…) Mevrouw [P.] verklaarde aldaar te werken. Zij viel even in voor [eiser] want die moest even weg. Ze had vandaag gewerkt vanaf 11.00 uur en ze moest werken tot 22.00 uur.
Mevrouw [P.] verklaarde dat ze eergisteren (15-12-1999) heeft gewerkt, ze heeft vandaag gewerkt (17-12-1999) en ze moet morgen (18-12-1999) werken.
Verder verklaarde mevrouw [P.] aldaar fl 10,- per uur te verdienen.”.
2.4. In het verslag van de WTP van 10 mei 2000 staat - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
"(...)
[A-straat] 150-d
(...)
Na ons aanbellen werden wij binnengelaten door een mevrouw van ongeveer 50 jaar. Deze mevrouw vertelde ons desgevraagd daar niet te werken maar aldaar even te wachten op iemand anders.
Betreffende dame kon zich niet legitimeren maar vertelde ons dat zij [ mevrouw Q.] geb. [geboortedatum] 1946 was.
Naast mevrouw [Q.] was er tijdens ons bezoek 1 prostituee werkzaam op nr. 150-d.
Mevrouw [Q.] vertelde ons dat zij ons verder niet kon helpen. Mevrouw [Q.] heeft vervolgens wel de exploitant van het privehuis, [eiser] gebeld. Binnen een paar minuten was [eiser] ter plaatse.
(...)
Na overleg met [eiser] wordt besloten de overige twee privé-huizen aan de [A-straat] samen met hem te bezoeken.
[A-straat] 158-e
(...)
Op dit adres waren op dat moment twee dames aanwezig die zodanig waren gekleed dat wij deze dames duidelijk als prostituee konden kwalificeren.
Naast deze twee dames was er nog een dame aanwezig die duidelijk anders was gekleed. Zodanig dat wij deze dame niet zouden kwalificeren als op dat moment als prostituee werkzaam. ("normaal gekleed")
Aan deze dame heb ik gevraagd of zij aldaar werkzaam was.
(kort verslag van dat gesprek)
ik Goedemiddag, werkt u hier?
Dame Ja, ik neem de telefoon op en doe de deur open
[Eiser] nee, jij gaat naar de kamer, maar toevallig neem je vandaag de telefoon op
Dame nee, ik neem de telefoon op en doe de deur open
[Eiser] nee, normaal gesproken ga jij toch naar de kamer met klanten
Dame ik begrijp je niet [voornaam eiser].
Ik ik begrijp het ook niet, wat doe je nou hier
Dames ik neem de telefoon op en doe de deur open
[Eiser] en je gaat ook nog naar de kamer met klanten.
(...)
[A-straat] 156-a
(...)
Op dat moment zijn er op dit adres 4 dames aanwezig, die alle 4 zeer schaars zijn gekleed.
Naast deze 4 dames is er nog een dame aanwezig die niet schaars is gekleed. Deze dame is "normaal" gekleed in een lange broek en shirt. Bij binnenkomst was deze dame in de keuken aan de afwas bezig.
De 4 schaars geklede dames verklaren desgevraagd aldaar werkzaam te zijn als prostituee.
De andere dame verklaart aldaar werkzaam te zijn als masseuse.".
2.5. Op 18 april 2002 zijn bij alle zeven privé-huizen van eiser WTP's verricht. De resultaten van deze WTP’s zijn opgenomen in het controlerapport van verweerder van 18 november 2002 (hierna: het controlerapport). Een kopie van het controlerapport behoort tot de gedingstukken.
2.6. Verweerder heeft naar aanleiding van vorengenoemde WTP's eiser, met betrekking tot de in de privé-huizen werkzame beheerders, als inhoudingsplichtige aangemerkt en heeft aan eiser de naheffingsaanslag opgelegd. De naheffing bestaat uit de volgende correcties:
1998: € 147.352;
1999: € 149.639;
2000: € 152.742
2001: € 106.020.
2.7. Vervolgens heeft verweerder bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de loonbelasting over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2001. De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in het - onder 2.5. genoemde - controlerapport.
2.8. Verweerder heeft tijdens het boekenonderzoek onder meer geconstateerd dat de administratie van eiser zodanige gebreken vertoont dat eiser niet aan de verplichtingen van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) heeft voldaan. Voorts heeft verweerder geconstateerd dat eiser ten aanzien van de beheerders en de in de privé-huizen werkzame prostituees inhoudingsplichtig is. Verweerder heeft het totaal aan verschuldigde loonheffing voor de beheerders, onder toepassing van het anoniementarief, berekend op € 522.887. Een naheffing ten aanzien van de prostituees heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden.
2.9. In het controlerapport staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"4.1 Situatie voor 01-01-2000
Tijdens het boekenonderzoek verklaart [eiser] dat er voor 01-04-2002 geen beheerders in dienst zijn geweest bij een van zijn bedrijven. Hij zou zelf geheel verantwoordelijk zijn geweest voor de organisatie en de gang van zaken binnen zijn (7) bedrijven. Incidenteel zou hij zijn geholpen door een vriendin.
(...)
Tijdens het boekenonderzoek geeft de boekhouder van [eiser] aan dat de situatie met de beheerders feitelijk al zo is met ingang van 01-01-2002. Dus met ingang van 01-01-2002 zouden er bij alle privé-huizen van [eiser] beheerders aanwezig zijn alsdus dhr. [naam].
In de periode 01-01-2002 tot en met 01-04-2002 is er in de administratie van [eiser] geen personeel verantwoord danwel zijn er geen uitbetalingen aan personeelsleden en/of vennoten verwerkt.
(...)
4.3 Informatie gemeente Rotterdam
De aanwezigheid van een beheerder (toezichthouder) is volgens de vergunning van de gemeente vereist.
[Eiser] heeft voor in november 2000 een vergunningaanvraag gedaan. Bij deze vergunningaanvraag had [eiser] tevens beheerders moeten aanmelden. Dit heeft hij niet gedaan. Na een schriftelijk verzoek van de gemeente Rotterdam (d.d. 10-01-2001) om alsnog namen van de beheerders kenbaar te maken heeft [eiser] op 16 januari 2001 een lijst met 9 beheerders aan de gemeente toegezonden.
Op 17 januari 2001 bevestigt de gemeente Rotterdam schriftelijk de ontvangst van de brief van 16-01-2001 van [eiser]. In deze brief schrijft de gemeente over personen die zijn aangemeld door [eiser]; Ik ga ervan uit dat deze personen in al uw inrichtingen optreden als beheerder. Mocht dat niet zo zijn dan verneem ik graag van u wie in welke inrichting werkt.
[Eiser] reageert niet op deze brief van de gemeente.
(...)
Op 20 december 2001 heeft [eiser aan de gemeente nogmaals 4 beheerders (nieuwe) aangemeld.
4.4 WTP waarnemingen
Tijdens het WTP bezoek van 18 april 2002 is in alle panden die op dat moment in bedrijf waren een beheerder werkzaam aangetroffen.
(...)
4.5 Informatie politie
Van politiedistrict Rotterdam centrum heb ik de volgende informatie ontvangen.
Op vrijdag 2 november 2001 hebben 2 agenten van dit district een bezoek gebracht aan 3 locaties van [eiser]. Op 2 van de 3 locatie hebben zij gesproken met de beheerder. Op de 3e locatie hebben zij gesproken met [eiser].
Ook uit deze informatie blijkt de aanwezigheid van beheerders.
4.6 Informatie OM
In de verbalen van het Openbaar Ministerie spreken diverse prostituees over de aanwezigheid van beheerders in de bedrijven van [eiser]. Deze verbalen zijn opgemaakt eind 2001 en hebben betrekking op de periode 1999 / 2000.
(...)
6.1 Kladadministratie
Op ieder bedrijfsadres van [eiser] is een dagstaat aanwezig. Op deze staat worden de volgende gegevens vermeld;
- Artiestennaam (werknaam) van de prostituee
- tijd dat de prostituee en prostituant de kamer ingaan
- tijd dat de prostituee en prostituant de kamer uitkomen
- het aandeel (in euro's) kamerhuur (omzet [eiser])
- het aandeel in (euro's) van de prostituees wat in bewaring wordt genomen (indien van toepassing)
(...)
De dagstaten worden door [eiser] nadat hij ze heeft getotaliseerd weggegooid. Dit is niet juist. Deze omzetstaten maken deel uit van de administratie en dienen op grond van art 52 Algemene wet Rijksbelastingen bij de administratie bewaard te blijven.
(...)
6.5 Kasverantwoording
In de kasadministratie van [eiser] zijn de volgende gebreken geconstateerd:
- de belastingplichtige heeft de eerste aantekeningen (omzetdagstaten) weggegooid
- de belastingplichtige houdt geen kasadministratie bij
- de belastingplichtige noteert de uitgaven niet
- de belastingplichtige noteert alleen de ontvangsten
- de belastingplichtige boekt geen privé-opnamen
- middels de ING rekening vinden contant een groot aantal transacties plaats die niet in de administratie zijn verwerkt danwel kunnen worden verklaard door [eiser]
- er is een aanzienlijke geldstroom binnen de onderneming die in zijn geheel niet tot uitdrukking komt in de administratie
- er zijn lonen zwart uitbetaald (zie voor argumentatie het hoofdstuk Loonbelasting)
- de omzet is slechts deels in de administratie verantwoord (...)
6.6 Verwerpen administratie
In de administratie van [eiser] zijn de volgende gebreken geconstateerd;
- de kasadministratie vormt geen betrouwbare basis voor de winstberekening
(voor nadere onderbouwing zie het hoofdstuk Kasverantwoording)
- de administratie van de belastingplichtige voldoet niet aan de eisen die het bedrijf stelt
- de administratie is zodanig gevoerd dat niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van belastingplichtige duidelijk blijken
- de belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht
- de volgende onderdelen van de administratie zijn niet bewaard: kladkasadministratie
- er zijn lonen zwart uitbetaald
- er is een aanzienlijk deel van de omzet niet verantwoord
- De uitkomst van de theoretische omzetberekening wijkt onaanvaardbaar af van de verantwoorde omzet
Uit het bovenstaande blijkt dat de administratie dusdanig ernstige tekortkomingen vertoont, dat de door belastingplichtige gevoerde administratie verworpen wordt.
(...)
Uit het bovenstaande volgt dat belastingplichtige niet volledig heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.".
2.8. In de uitspraak op bezwaar van 21 april 2005 heeft verweerder de naheffing - uitgaande van een vergoeding aan de beheerders van ƒ 10 per uur en 3.120 uren per beheerder per jaar (openingsuren: 6 dagen in de week x 10 uur per dag x 52 weken) onder toepassing van het anoniementarie - op de volgende bedragen vastgesteld:
bedrijfsnaam / start / 1998/ 1999/ 2000/ 2001/ totaal
1. [bedrijf A.] / 21 juni 1996/ 31.200/ 31.200/ 31.200/ 31.200
2. [bedrijf B.] / 3 juni 1998 / 0 / 31.200 / 31.200 / 31.200
3. [bedrijf C.] / 3 juni 1998 / 15.600 / 31.200 / 31.200 / 31.200
4. [bedrijf D.] / 1 januari 1999 / 0 / 31.200 / 31.200 / 31.200
5. [bedrijf E.] / 14 september 1999 / 0 / 7.800 / 31.200 / 31.200
6. [bedrijf F.] / 1 januari 2000 / 0 / 0 / 31.200 / 31.200
7. [bedrijf G.] / 1 januari 2001 / 0 / 0 / 0 / 31.200
Totaal netto-lonen beheerders (guldens) / 46.800 / 132.600 / 187.200 / 218.400 / 585.000
Enkelvoudig tarief (%) / 180,4 / 183,2 / 187 / 129,5
Loonheffing (guldens) / 84.427 / 242.923 / 350.064 / 282.828 / 960.242
Loonheffing (euro’s) / 38.311 / 110.234 / 158.852 / 128.342 / 435.739.
2.9. Verweerder heeft in de verminderingsbeschikking van 11 juli 2005 de volgende correcties in aanmerking genomen:
1998: € 38.311;
1999: € 110.234;
2000: € 152.742;
2001: € 106.020.
2.10. Vervolgens is aan eiser de aanvullende naheffingsaanslag opgelegd. Deze naheffing bestaat uit het verschil tussen de correcties in de uitspraak op bezwaar en de correcties in de verminderingsbeschikking:
2000: € 6.110 € 158.852 -/- € 152.742);
2001: € 22.321 (€ 128.342 -/- € 106.020).
3. Geschil
3.1. Tussen partijen is in geschil of:
- verweerder de boekhouding van eiser op goede gronden heeft verworpen en als gevolg daarvan de bewijslast dient te worden omgekeerd;
- de naheffingsaanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of verweerder van een te hoog aantal door de beheerders in de privé-huizen gewerkte uren is uitgegaan.
3.2. Eiser heeft voor zijn standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Er kan geen omkering van de bewijslast plaatsvinden. De enkele omstandigheid dat de dagstaten in de kasadministratie ontbreken is daarvoor onvoldoende. Daarnaast hebben eiser en andere (prostitutie)branchegenoten in Rotterdam jarenlang ten aanzien van anonieme werknemers omzetbelasting afgedragen naar een vast percentage van de omzet (12,5%). Hiermee werd aan alle belastingverplichtingen voldaan. Er werd daarom geen loonbelasting ingehouden. Verweerder heeft op een bepaald moment aangegeven dat deze werkwijze niet juist meer was. Verweerder heeft eiser daarbij niet meegedeeld hoe eiser zijn administratie voortaan moest inrichten. Bovendien kon van hem niet worden verwacht dat hij, na jarenlang een bepaalde werkwijze te hebben gehanteerd, in een korte periode zijn administratie volledig op orde zou hebben. Van verweerder mocht op het punt van de vastlegging van gegevens over de betalingen aan de beheerders enige souplesse worden verwacht, zoals verweerder ook ten aanzien van de betalingen aan de prostituees heeft gedaan. Kennelijk is eiser de eerste en mogelijk de enige in de prostitutiebranche geweest die door verweerder is aangepakt. Voorts heeft verweerder het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door in de verslagen van de WTP’s en het controlerapport niet de namen van de verklarende prostituees en beheerders op te nemen. Tijdens verbouwingen waren de privé-huizen gesloten. Niet alle privé-huizen hebben de maximale openingstijden van 12 uur per dag gehaald. De startdata van de privé-huizen kunnen enigszins afwijken van de aankoop- en huurdata. Eiser is zelf als beheerder werkzaam geweest. Eiser heeft met betrekking tot het aantal door de beheerders gewerkte uren twee berekeningen gemaakt. Eiser heeft in zijn brief van 14 maart 2003 het aantal uren dat door de beheerders is gewerkt op 10.850 uur berekend. Voorts heeft eiser in deze brief vermeld dat hij zelf als beheerder in een aantal privé-huizen heeft gewerkt, namelijk in [bedrijf A.]: vanaf mei 1998 tot en met 2001; in [bedrijf B.]: vanaf 1999 tot en met 2001; in [bedrijf E.]: vanaf 15 september 1999 tot en met 2001 en in [bedrijf C.]: vanaf 2000 tot en met 2001. Vervolgens heeft eiser in zijn brief van 21 januari 2005 een nieuwe, globale, berekening gemaakt van het aantal door de beheerders gewerkte uren. Eiser komt aan de hand van omzetlijsten van de jaren 2000 en 2001 - rekening houdend met de uren die hij zelf als beheerder heeft gewerkt - op een totaal van 13.164 uur (1998: 0, 1999: 2.715, 2000: 5.155 en 2001: 5.294). De uren van eiser heeft hij daarbij geschat op 2.000 uur per jaar (40 uur per week x 50 weken).
3.3. Verweerder heeft het standpunt van eiser gemotiveerd bestreden en stelt zich daarbij op het standpunt dat de naheffingsaanslagen niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd.
3.4. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de onderhavige uitspraak op bezwaar, vernietiging van de aanvullende naheffingsaanslag en vermindering van de naheffingsaanslag tot - naar de rechtbank begrijpt - een bedrag van € 97.602:
1998: 0 uur € 0
1999: 2.715 uur x f 10 x enkelvoudig tarief (183,2%) = f 49.738 € 22.570
2000: 5.155 uur x f 10 x enkelvoudig tarief (187%) = f 96.398 € 43.743
2001: 5.294 uur x f 10 x enkelvoudig tarief (129,5%) = f 68.557 € 31.109
-----------
€ 97.602.
3.5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Rechtstreeks beroep
4.1. Partijen hebben desgevraagd ter zitting ingestemd met een gevoegde behandeling van de beroepen betreffende de naheffingsaanslag en de aanvullende naheffingsaanslag. De rechtbank zal om redenen van proceseconomie partijen hierin volgen. De rechtbank zal dan ook het rechtstreekse beroep betreffende de aanvullende naheffingsaanslag in haar oordeel betrekken.
Omkering van de bewijslast
4.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de administratie van eiser zodanige gebreken vertoont, dat hij niet voldoet aan de in artikel 52 van de AWR gestelde vereisten. Op grond van artikel 27e van de AWR concludeert verweerder tot omkering van de bewijslast.
4.3. Artikel 52, eerste lid, van de AWR bepaalt dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
4.4. Eiser - die als exploitant van een bedrijf ingevolge artikel 52, eerste lid, van de AWR als administratieplichtige is aan te merken - heeft erkend dat hij, met betrekking tot de beheerders, als inhoudingsplichtige was aan te merken. Voorts heeft eiser erkend dat hij - in ieder geval in de jaren 1999, 2000 en 2001 - een substantieel bedrag aan zwart loon aan de beheerders heeft uitbetaald en dat hij een gebrekkige kasadministratie heeft gevoerd. Daarnaast heeft verweerder onweerspoken gesteld dat eiser geen aantekening heeft gehouden van de door de beheerders gewerkte uren, dat hij geen loonadministratie heeft gevoerd als bedoeld in artikel 28, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) en dat hij niet heeft voldaan aan de overige verplichtingen als bedoeld in artikel 28 van de Wet. Vorengenoemde administratieve gebreken acht de rechtbank dermate ernstig van aard, dat moet worden geconcludeerd dat de administratie van eiser voor de loonbelasting niet aan de eisen van artikel 52 van de AWR voldoet. Omkering van de bewijslast is dan ook op zijn plaats.
4.5. De stelling van eiser, dat het hem niet kan worden verweten dat hij zijn administratie niet correct heeft gevoerd, faalt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de onjuistheid van zijn administratie een gevolg was van overmacht als bedoeld in artikel 54 van de AWR.
4.6. Voor zover eiser heeft bedoeld een beroep op het gelijkheidsbeginsel te doen, overweegt de rechtbank het volgende. Uit hetgeen door partijen over en weer is gesteld, kan niet worden afgeleid dat verweerder jegens één of meer belanghebbenden of groepen van belanghebbenden een begunstigend beleid heeft gevoerd of met een oogmerk van begunstiging heeft gehandeld dan wel dat in een meerderheid van de met dit geval vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. De rechtbank merkt nog op dat de door eiser vergeleken gevallen - prostituees en beheerders - feitelijk en rechtens zodanig verschillend zijn dat niet kan worden gesproken van gelijke gevallen. Van een schending van het gelijkheidsbeginsel is derhalve geen sprake.
4.7. Nu eiser niet aan zijn administratieplicht heeft voldaan, brengt het bepaalde in artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onderdeel b, en slot, van de AWR, mee dat de beroepen van eiser ongegrond moeten worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar en de aanvullende naheffingsaanslag onjuist zijn. Het ligt dan op de weg van eiser om overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar en de aanvullende naheffingsaanslag niet in stand kunnen blijven.
Hoogte naheffingsaanslagen
4.8. Naar het oordeel van de rechtbank is de onjuistheid van de uitspraak van verweerder en de aanvullende naheffingsaanslag niet gebleken. De naheffingsaanslagen berusten op redelijke schattingen. Verweerder heeft daarbij voldoende rekening gehouden met het feit dat een aantal privé-huizen in verband met verbouwingen was gesloten en dat een aantal privé-huizen eerder dicht ging. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder bij de berekening van de correcties van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Hierbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
4.9. Eiser heeft voor zijn stelling dat een aantal privé-huizen in verband met verbouwingen was gesloten geen bewijs ingebracht waaruit de aard en de duur van de verbouwingen kunnen worden afgeleid. Voorts heeft eiser zijn stellingen dat niet alle privé-huizen de maximale openingstijden van 12 uur per dag hebben gehaald en dat de startdata van de privé-huizen van de aankoop- en huurdata kunnen afwijken niet met nadere bewijsstukken onderbouwd. De omzetlijsten kunnen daartoe, gelet op het overwogene onder 4.11., niet als bewijs dienen.
4.10. Voorts heeft eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat hij zelf als beheerder werkzaam is geweest. De enkele stelling dat hij 40 uur per week als beheerder werkzaam is geweest, is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt wanneer en op welke locatie hij in het onderhavige tijdvak als beheerder werkzaam is geweest. Specificaties hieromtrent ontbreken. Bovendien valt naar het oordeel van de rechtbank uit de gedingstukken, met name de onder 2.4 en 2.5 genoemde WTP-verslagen en het controlerapport, veeleer af te leiden dat andere personen dan eiser als beheerder werkzaam zijn geweest.
4.11. De berekening van eiser aan de hand van de - pas in de bezwaarfase ingebrachte - omzetlijsten komt op een aantal punten niet met zijn eerste berekening overeen. Zo heeft eiser in zijn eerste berekening aangegeven dat er alleen in de privé-huizen Mysty, [bedrijf G.] en [bedrijf F.] beheerders werkzaam zijn geweest, die volgens eiser in het onderhavige tijdvak in totaal 10.850 uur hebben gewerkt, terwijl eiser in zijn laatste berekening met betrekking tot de in de vorengenoemde privé-huizen werkzame beheerders op een aanzienlijk lager aantal uren uitkomt, te weten 2.385 uur. Voorts is de rechtbank, gelet op de werkzaamheden van de beheerders, zoals het openen, afsluiten, schoonmaken en administratieve werkzaamheden, met verweerder van oordeel dat het gemiddelde van de door eiser berekende openingsuren te laag uitvalt. Daarnaast kan naar het oordeel van de rechtbank uit de door eiser opgemaakte omzetlijsten, wat daar overigens van zij, slechts in geringe mate de aanwezigheid van de beheerders worden afgeleid. De omzetlijsten geven hooguit een indicatie voor de dagen dat de privé-huizen niet open zijn geweest.
4.12. Gelet op het vorenoverwogene zijn de naheffingsaanslagen naar de juiste bedragen opgelegd.
Beginsel van hoor en wederhoor
4.13. Nu eiser heeft erkend dat hij met betrekking tot de beheerders als inhoudingsplichtige was aan te merken, ziet de rechtbank niet in dat hij door het niet vermelden van de namen van de verklarende prostituees en beheerders in de WTP-verslagen in zijn processuele belangen is benadeeld. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanleiding om hieraan gevolgen te verbinden voor de bestreden besluiten.
4.14. Gelet op het vorenoverwogene zijn de beroepen ongegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 23 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Ebbeling, mr. S.C. Stuldreher en mr. G.J. van Leijenhorst in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier.