Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 17-10-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:7343 AZ5322, AWB 05/7841 VPB

Rechtbank 's-Gravenhage, 17-10-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:7343 AZ5322, AWB 05/7841 VPB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
17 oktober 2006
Datum publicatie
28 december 2006
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5322
Zaaknummer
AWB 05/7841 VPB

Inhoudsindicatie

Eiseres is een vennootschap die gebruikte goederen opkoopt en al dan niet na bewerking verkoopt. Eiser is gevestigd op industrieterrein X te Y. De gemeente Y wil de op het industrieterrein gevestigde bedrijven verplaatsen in verband met de herontwikkeling van het terrein. In geschil is of eiseres in 2003 ten aanzien van de voor de verplaatsing van het bedrijf te maken kosten voor het treffen van milieumaatregelen en parkeergelegenheid voorzieningen kan vormen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat met betrekking tot de in geschil zijnde voorzieningen aan de voorwaarden van het Bakstenenarrest is voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/7841 VPB

Uitspraakdatum: 17 oktober 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiseres]., gevestigd te [Y.], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst[te P.], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer [0000.00.000.0.00.0000]) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 157.865. Het bedrag van de aanslag is € 53.215. Tegen deze aanslag is op 9 maart 2005 bezwaar gemaakt.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 september 2005 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 31 oktober 2005, ontvangen bij de rechtbank op 1 november 2005, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2006 te 's-Gravenhage.

Eiseres is daar vertegenwoordigd door mr. D. Catoen, mr. M. Nijland en ing. A.H. van Leeuwen. Namens verweerder zijn verschenen J.C. van Buuren en S.H. Vergeer.

1.6. Eiseres heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.7. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres is een vennootschap die afgedankte en/of gebruikte goederen opkoopt en/of inneemt en al dan niet na bewerking verkoopt. Het gaat hierbij voornamelijk om metalen, papier, trucks en machines. Metalen en papier worden gesorteerd, bewerkt, gebaald en opgeslagen om uiteindelijk als grondstof te worden verkocht. Trucks en machines worden ingekocht, opgeknapt en weer doorverkocht. Vloeistoffen worden afgetapt en in vloeistofdichte verpakkingen opgeslagen, waarna ze worden afgevoerd naar een erkende inzamelaar. Voor de werkzaamheden beschikt eiseres over een modern voertuigenpark, heftrucks en twee kranen. Voor inzameling van papier en metaal heeft zij de beschikking over verschillende typen containers.

2.2. Eiseres is sinds 1954 gevestigd op het industrieterrein ["X "] te [Y.], waar zij 5.573 m2, waarvan 2.263 m2 overdekt, tot haar beschikking heeft om de werkzaamheden uit te voeren. Daarnaast maakt zij gebruik van 5.550 m2 van de openbare weg om te laden en te lossen, te parkeren en containers te wisselen.

2.3. De gemeente [Y.] (hierna: de gemeente) heeft aangegeven dat het industrieterrein ["X "] in aanmerking komt voor herontwikkeling en de aldaar gevestigde bedrijven te willen verplaatsen. De gemeente heeft een vervangende locatie aangeboden ter grootte van 15.000 m2 op het industrieterrein ["naam"] gelegen in de gemeente [Z.]. Daarnaast is een optie van nog eens 5.000 m2 opgenomen.

2.4. Eiseres heeft in de aangifte vennootschapbelasting 2003 een milieuvoorziening van € 1.300.125 en een voorziening extra parkeergelegenheid van € 1.033.500 opgenomen.

2.5. Op 19 februari 2005 heeft verweerder een definitieve aanslag vennootschapbelasting 2003 opgelegd zonder rekening te houden met de opgevoerde voorzieningen.

3. Geschil

3.1. In geschil is of eiseres in 2003 ten aanzien van de voor de verplaatsing van het bedrijf te maken kosten voor het treffen van milieumaatregelen en parkeergelegenheid voorzieningen kan vormen.

3.2. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend.

3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot nihil. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Standpunten van partijen

4.1.1. Eiseres stelt zich op het standpunt dat in 2003 voorzieningen kunnen worden gevormd voor de kosten die hun oorsprong vinden in de verplichte bedrijfsverplaatsing van het industrieterrein ["X "] naar het industrieterrein ["naam"]. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij - samengevat - het volgende aangevoerd.

4.1.2. De gemeente heeft eiseres laten weten dat zij een andere locatie voor haar ondernemingswerkzaamheden diende te zoeken in verband met een voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan waardoor het terrein waarop het bedrijf van eiseres thans is gevestigd een woonbestemming krijgt. In verband daarmee is eiseres verplicht haar bedrijf te verplaatsen.

De nieuwe locatie ligt op het bedrijfsterrein ["naam"] in [Z.].

4.1.3. Een aantal in het kader van de bedrijfsverplaatsing aan te schaffen bedrijfsmiddelen, met name de door eiseres in de van haar afkomstige stukken als "milieuvoorziening" en "parkeergelegenheid" aangeduide bedrijfsmiddelen (hierna tezamen: de toekomstige bedrijfsmiddelen), zullen structureel een lagere bedrijfswaarde dan de kostprijs hebben. Ter zake van de toekomstige uitgaven voor de bedrijfsmiddelen kan tot het bedrag van de afwaardering naar de lagere bedrijfswaarde in het jaar 2003, waarin duidelijk werd dat de bedrijfsverplaatsing verplicht moet plaatsvinden, een voorziening worden gevormd. Deze toekomstige uitgaven vinden hun oorsprong in feiten en omstandigheden die zich vóór het einde van het boekjaar 2003 hebben voorgedaan en aan de periode voor het einde van het boekjaar 2003 kunnen worden toegerekend. Bovendien is het zeker dat de toekomstige uitgaven zich zullen voordoen. Derhalve is aan alle voorwaarden van het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998, nr. 33 417, BNB 1998/409 (hierna: het Bakstenenarrest) voldaan.

4.1.4. De bedrijfswaarde van de toekomstige bedrijfsmiddelen kan op nihil worden gesteld. Zij moeten worden aangeschaft om te voldoen aan verscherpte milieuvereisten en zullen niet bijdragen aan de omzet. De uitgaven dienen slechts tot behoud van de huidige omzet. Om die reden staan er tegenover de toekomstige uitgaven geen toekomstige voordelen.

4.2.1. Verweerder weerspreekt het standpunt van eiseres en heeft daartoe -samengevat - het navolgende aangevoerd.

4.2.2. Aan de door de Hoge Raad in het Bakstenenarrest gestelde voorwaarden is niet voldaan. Voor de kosten die gepaard gaan met de bedrijfsverplaatsing kan in 2003 geen voorziening worden getroffen omdat zij niet aan de periode vóór 31 december 2003 kunnen worden toegerekend (zie onder meer de arresten Hoge Raad 2 februari 1955, nr. 12 116, BNB 1955/83, en Hoge Raad 18 december 1991, nr. 27 545, BNB 1992/79). De oorsprong van de kosten worden bepaald door de toekomstige bedrijfsuitoefening. Een voorziening in verband met aanscherpingen in de milieuwetgeving is niet mogelijk.

4.2.3. Voor zover de kosten, waarvoor eiseres een voorziening wil treffen, zijn gerelateerd aan de nieuw te verwerven parkeergelegenheid kunnen zij niet aan het jaar 2003 worden toegerekend omdat in het jaar 2003 de omzet wordt gegenereerd met gebruikmaking van de parkeermogelijkheden op de openbare weg in de omgeving van het huidige bedrijf. Aan dit door de gemeente gedoogde gebruik zijn voor eiseres geen kosten verbonden.

4.2.4. Met betrekking tot de voorziening voor de afwaardering van de toekomstige bedrijfsmiddelen op lagere bedrijfswaarde is van belang dat de lagere waarde van de toekomstige bedrijfsmiddelen niet wordt opgeroepen door feiten die zich voorafgaande aan 31 december 2003 hebben voorgedaan. De kosten kunnen voorts niet aan het jaar 2003 of eerdere jaren worden toegerekend omdat ze worden opgeroepen door de toekomstige bedrijfsuitoefening en overigens in redelijkheid niet is vast te stellen dat de kosten zich zullen voordoen.

4.2.5. Het is nog niet duidelijk welke schadevergoeding eiseres ter zake van de bedrijfsverplaatsing van de gemeente zal ontvangen. Derhalve kan niet met redelijke mate van zekerheid worden vastgesteld of de kosten zich zullen voordoen. Zolang er geen duidelijkheid bestaat over de hoogte van de schadevergoeding en de te investeren bedragen, is niet voldoende concreet dat en in hoeverre de kosten zich zullen voordoen.

4.2.6. Op grond van het vorenstaande concludeert verweerder dat het op basis van goed koopmansgebruik (artikel 3.25 Wet op de inkomstenbelasting 2001) niet mogelijk is om een voorziening te vormen voor in de toekomst te maken milieukosten en kosten voor extra ruimte voor de onderneming. Evenmin is het mogelijk om een voorziening te vormen voor een afwaardering naar lagere bedrijfswaarde van de toekomstige bedrijfsmiddelen.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. In het Bakstenenarrest overweegt de Hoge Raad dat voorzieningen kunnen worden gevormd als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1. de toekomstige uitgaven vinden hun oorsprong in feiten en omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan;

2. de toekomstige uitgaven kunnen overigens aan die periode worden toegerekend;

3. terzake van de toekomstige uitgaven bestaat een redelijke mate van zekerheid dat zij zich zullen voordoen.

5.2. De rechtbank is van oordeel dat de oorsprong van de kosten waarvoor eiseres voorzieningen wil vormen, zo deze kosten al met enige zekerheid vaststaan, niet ligt in het jaar 2003, doch in het jaar of de jaren waarin de toekomstige bedrijfsmiddelen zullen worden aangeschaft. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de kosten niet worden opgeroepen door de wens van de gemeente om het industrieterrein "[X.]" opnieuw in te richten en het bedrijf van eiseres te verplaatsen, doch door de feitelijke verplaatsing van het bedrijf zelve.

5.3. Op dezelfde gronden kunnen de kosten van de afwaardering van de toekomstige bedrijfsmiddelen tot een lagere bedrijfswaarde niet aan het jaar 2003 worden toegerekend.

5.4. De rechtbank is van oordeel dat niet met redelijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de toekomstige uitgaven zich zullen voordoen. Onder de bedrijfswaarde van een activum is te verstaan de waarde die bij de overname van de gehele onderneming aan dat activum wordt toegekend, uitgaande van de overnemingswaarde van het geheel alsmede van het voornemen de uitoefening van de onderneming voort te zetten (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 11 december 1985, nr. 23 159, BNB 1987/187). Om te komen tot de afwaardering van de toekomstige bedrijfsmiddelen op de lagere bedrijfswaarde dient derhalve eerst de overnemingswaarde van de gehele onderneming van eiseres na vestiging op de nieuwe locatie te worden bepaald, ervan uitgaande dat de onderneming wordt voortgezet. Vervolgens dient uit de overnemingswaarde de waarde van de toekomstige bedrijfsmiddelen te worden afgeleid.

5.5. Eiseres heeft geen feiten gesteld en ook anderszins zijn geen feiten gebleken op grond waarvan de overnemingswaarde van de onderneming na aanschaf van de toekomstige bedrijfsmiddelen kan worden bepaald en een deel van deze overnemingswaarde aan de toekomstige bedrijfsmiddelen kan worden toegerekend. De redenering van eiseres dat de uitgaven met betrekking tot de toekomstige bedrijfsmiddelen niet zouden zijn gemaakt bij handhaving van de huidige locatie en dat deze uitgaven bovendien niet zullen leiden tot hogere baten, waardoor vrijwel zeker is dat zich een waardedaling van de bedrijfsmiddelen zal voordoen, kan de rechtbank niet volgen. Eiseres zou immers op haar huidige locatie op enig moment ook aan de aangescherpte wettelijke milieueisen moeten voldoen en daarvoor extra investeringen moeten plegen. Bovendien acht de rechtbank aannemelijk dat een potentiële koper na de bedrijfsverplaatsing wel degelijk waarde zou hechten aan de toekomstige bedrijfsmiddelen en dat geenszins vaststaat dat die waarde onder de kostprijs van de toekomstige bedrijfsmiddelen zal liggen, juist omdat de toekomstige bedrijfsmiddelen noodzakelijk zijn om de voor de voortzetting van de onderneming vereiste milieuvergunningen te verkrijgen. Eiseres heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat na aanschaf van de toekomstige bedrijfsmiddelen de bedrijfswaarde daarvan structureel beneden de kostprijs zal dalen, laat staan dat deze nihil zal bedragen.

5.6. Gelet op het vorenoverwogene is niet aannemelijk gemaakt dat met betrekking tot de in geschil zijnde voorzieningen aan de voorwaarden van het Bakstenenarrest is voldaan. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

6. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

7. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. K.M. Braun en mr. J.A. Booij in tegenwoordigheid van mr. I. Lampe-Selanno, griffier.