Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 18-08-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:6123 AZ6234, AWB 05/4534 IB/PVV G

Rechtbank 's-Gravenhage, 18-08-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:6123 AZ6234, AWB 05/4534 IB/PVV G

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
18 augustus 2006
Datum publicatie
2 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ6234
Zaaknummer
AWB 05/4534 IB/PVV G

Inhoudsindicatie

In geschil is of het negatieve resultaat, dat eiseres in 2002 heeft behaald met haar sportactiviteiten, aftrekbaar is als negatieve winst uit onderneming. Meer specifiek is in geschil of haar activiteiten als topsporter een bron van inkomen vormen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/4534 IB/PVV G

Uitspraakdatum: 18 augustus 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiseres], wonende te [gemeente A], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], kantoor [Q], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.788. Eiseres heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt.

1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 mei 2005 de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 4 juli 2005, ontvangen bij de rechtbank op 5 juli 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2006 te 's-Gravenhage.

Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A], [B], [C] en [D]. Namens verweerder is verschenen [medewerker A].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2.1 Eiseres is geboren op [datum] 1972. Gedurende het jaar 2002 was zij woonachtig te [gemeente B].

2.2 Eiseres was in 2002 in loondienst en genoot in het onderhavige jaar € 21.263 aan looninkomsten.

2.3 Eiseres is [topsporter]. In 2002 is zij Nederlands kampioene geworden in deze discipline. Ook in 2003, 2004 en 2005 was zij Nederlands kampioene. Nadien is zij geblesseerd geraakt.

2.4 In haar aangifte 2002 heeft eiseres bij de rubriek resultaat overige werkzaamheden een resultaat van negatief € 6.283 vermeld, zijnde de omzet van € 825, verminderd met een bedrag van € 7.108 voor kosten. Met de pen heeft zij de voorgedrukte tekst 'resultaat overige werkzaamheden' doorgestreept en vervangen door 'winst uit onderneming'.

2.5 In haar aangifte voor het jaar 2003 heeft eiseres een omzet aangegeven van € 3.350, alsmede € 14.897 kosten, € 6.430 zelfstandigenaftrek en € 1.895 startersaftrek, tezamen resulterend in een negatief resultaat van € 19.962.

2.6 Verweerder heeft bij de aanslagregeling de negatieve winst over het jaar 2002 niet geaccepteerd en het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 20.788. Bij de gelijktijdig opgelegde aanslag in de premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) voor dat jaar is het premieinkomen echter vastgesteld op € 6.283 negatief. Met dagtekening 1 juli 2005 is de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 conform de aangifte vastgesteld.

3. Geschil

3.1 In geschil is of het negatieve resultaat, dat eiseres in 2002 heeft behaald met haar activiteiten op het gebied van [sport], aftrekbaar is als negatieve winst uit onderneming. Meer specifiek is in geschil of haar activiteiten als [topsporter] een bron van inkomen vormen. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend.

3.2 Ter onderbouwing van haar standpunt stelt eiseres dat zij na het behalen van het Nederlandse kampioenschap uitnodigingen voor deelname aan wedstrijden in het buitenland had ontvangen en dat in het algemeen, naast sponsorgelden, met de deelname aan dergelijke evenementen substantiële inkomsten zijn te behalen.

Daarnaast spiegelde eiseres zich aan twee mannelijke [topsporters] die hiervan ook hun beroep hadden gemaakt. Bovendien is, gelet op de aanslag voor het jaar 2003, haar ondernemerschap later wel aanvaard, terwijl het niet ongebruikelijk is dat startende ondernemers in de beginjaren verlies lijden.

3.3 Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan vastgesteld zou kunnen worden dat in de nabije toekomst positieve resultaten zijn te verwachten. Daarnaast betoogt verweerder dat het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel dient te falen, omdat in de vergelijking van eiseres en haar twee mannelijke collegae geen sprake is van feitelijk en rechtens gelijke gevallen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Een activiteit wordt aangemerkt als een bron van inkomen indien de activiteit in het economische verkeer wordt verricht en de belastingplichtige met de activiteit subjectief voordeel beoogt en zodanig voordeel redelijkerwijs ook objectief kan worden verwacht.

Niet in geschil is dat sprake is van deelname aan het economisch verkeer en evenmin dat eiseres met het [sport] subjectief een voordeel beoogt. Partijen verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag of eiseres redelijkerwijs kon verwachten met [sport] voordeel te behalen. De bewijslast hiervoor ligt bij eiseres.

4.2 Vaststaat dat de met [sport] in de jaren 2002 en 2003 behaalde resultaten negatief waren. Ter zitting verklaarde eiseres dat hetzelfde geldt voor de jaren 2004, 2005 en - naar verwachting - 2006. De verdiensten waren in 2003 en 2004 constant en vertonen naar zeggen van eiseres als gevolg van een in 2005 opgelopen blessure sedertdien een dalende tendens. Voorts verklaarde eiseres ter zitting dat substantiële inkomsten slechts zijn te behalen door deelname aan sportieve evenementen als de Europese kampioenschap-pen, de wereldkampioenschappen en de Olympische spelen, voor welke evenementen eiseres zich in 2002 noch in latere jaren heeft gekwalificeerd, alsmede uit sponsorgelden, die eiseres in 2002 en latere jaren niet in noemenswaardige mate heeft genoten. Mede gelet op de leeftijd van eiseres is het - verweerder heeft daar ook op gewezen - niet aannemelijk dat eiseres in de toekomst wel aan dergelijke sportevenementen zal kunnen deelnemen. Hieraan doet niet af de door eiseres genoemde omstandigheid dat er [topsporters] zijn die veel ouder zijn dan eiseres en de sport nog steeds op hoog niveau beoefenen, reeds omdat zij geen uitsluitsel heeft kunnen geven over de verdiensten die deze oudere sporters met het [sport] behalen. Ook heeft eiseres geen feiten en omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, op grond waarvan kan worden aangenomen dat haar inkomsten in de vorm van sponsorgelden zullen stijgen.

4.3 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij redelijkerwijs kan verwachten met [sport] per saldo positieve voordelen te behalen. Mitsdien vormde [sport] voor eiseres in 2002 geen bron van inkomen.

4.4 Eiseres heeft, althans zo begrijpt de rechtbank, een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel omdat verweerder tegelijk met de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2002 een aanslag in de premie WAZ voor dat jaar heeft opgelegd met inachtneming van het negatieve resultaat ter zake van de activiteiten op het gebied van [sport] en vanwege het feit dat bij de aanslagregeling voor 2003 het negatieve resultaat ter zake van de activiteiten op het gebied van [sport] wel als negatieve winst uit onderneming is geaccepteerd. De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond en overweegt daarbij het volgende.

De aanslagen inkomstenbelasting en premie WAZ voor 2002 zijn weliswaar gelijktijdig vastgesteld, doch de wijze waarop deze aanslagen zijn vastgesteld is voor elk van beide aanslagen anders. Over de aanslag inkomstenbelasting is vooraf uitvoerig gecorrespondeerd en verweerder is uiteindelijk van de aangifte afgeweken. De aanslag in de premie WAZ is nihil en zou dat ook zijn geweest indien daarbij dezelfde correcties als bij de aanslag inkomsten-belasting zouden zijn doorgevoerd. Derhalve kan eiseres aan de aanslag in de premie WAZ in redelijkheid niet het vertrouwen ontlenen dat verweerder het verlies voor dat jaar had geaccepteerd. Hetzelfde moet gelden met betrekking tot de omstandigheid dat bij de aan-slagregeling voor 2003 het negatieve resultaat van de activiteiten op het gebied van [sport] wel in aftrek op het inkomen is toegelaten. Nog afgezien van het feit dat de aanslag voor een later jaar in beginsel niet het vertrouwen kan opwekken dat verweerder voor het onderhavige jaar akkoord gaat met het verlies, faalt het beroep omdat de aanslag over 2003 - naar verweerder onweersproken heeft gesteld - versneld en zonder dat er vragen zijn gesteld is vastgesteld. Bovendien vond de vaststelling van de aanslag voor 2003 plaats nadat eiseres de uitspraak op bezwaar over 2002 had ontvangen. Gelet op het een en ander heeft eiseres aan de aanslagregeling voor 2003 in redelijkheid niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat verweerder het ondernemerschap ook voor 2002 zou accepteren. Hier doet niet aan af dat de onzorgvuldige handelwijze van verweerder over 2003 mogelijk een verkeerde indruk heeft gewekt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

4.5 Tenslotte heeft eiseres een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing hiervan heeft zij aangevoerd dat twee andere [topsporters], de heren [D] en [E], die voor hun fiscale aangelegenheden eveneens onder verweerder ressorteren, wel als ondernemer zijn aangemerkt. Verweerder heeft daartegenover gesteld dat [D] in 2002 weliswaar een verlies heeft geleden, doch in de daaraan voorafgaande jaren winst heeft behaald, hetgeen reden was om hem als ondernemer aan te merken. Wat betreft [E] heeft verweerder aangevoerd dat hij in het eerste jaar, waarin hij zich als onder-nemer presenteerde, verlies leed, doch daarna substantiële opbrengsten behaalde. Daarbij komt volgens verweerder nog dat zowel [D] als [E] op een veel jongere leeftijd dan eiseres het [sport] op topniveau beoefenden en toen naar verwachting nog een lange sportcarrière voor de boeg hadden.

4.6 Na afweging van hetgeen partijen met betrekking tot de aanvaarding van het ondernemerschap van [D] en [E] hebben gesteld, is de rechtbank van oordeel dat [D] en [E] feitelijk en rechtens in een andere positie verkeerden dan eiseres. Reeds om die reden faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel. De vraag of sprake is van een meerderheid van gevallen waarin, anders dan ten aanzien van eiseres, van de wet is afgeweken, behoeft derhalve geen behandeling meer.

4.7 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 18 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. J. van Kempen in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.