Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-11-2006, AZ9904, 05/4982 IB/PVV en AWB 05/5673 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-11-2006, AZ9904, 05/4982 IB/PVV en AWB 05/5673 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 november 2006
Datum publicatie
5 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ9904
Zaaknummer
05/4982 IB/PVV en AWB 05/5673 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Met de uitsluiting van de toepassing van de Nedeco-regeling wegens samenloop met de afdrachtsvermindering voor de zeevaart (WVA) is jegens eiser niet het gelijkheidsbeginsel geschonden (vgl. HR BNB 2005/242). Geen vrijstelling van premieplicht voor de volksverzekeringen (BUB 1999) nu eiser in de relevante periode uitsluitend voor een in Nederland gevestigde werkgever werkzaamheden in het buitenland heeft verricht (HR BNB 2005/159).

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: 05/4982 IB/PVV en AWB 05/5673 IB/PVV

Uitspraakdatum: 30 november 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

[X.], wonende te [Y.], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

1. Ontstaan en loop van de gedingen

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 1999 en 2000 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 21 juli 2005, door eiser ontvangen op 15 juli 2005, de aanslag voor 1999 verminderd. Bij uitspraak op bezwaar van 6 juli 2005 heeft verweerder het bezwaar tegen de aanslag voor 2000 afgewezen.

Eiser heeft tegen de uitspraak van 21 juli 2005 bij brief van 19 juli 2005 beroep ingesteld. Tegen de uitspraak van 6 juli 2005 heeft eiser bij brief van 12 augustus 2005 beroep ingesteld. Deze brieven zijn door de rechtbank ontvangen op respectievelijk 20 juli 2005 en 12 augustus 2005.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2006. Namens verweerder is verschenen [...] en [...]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 3 februari 2006 aan de gemachtigde van eiser op het adres [adres] onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TPG Post is gebleken dat de brief op 6 februari 2006 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast.

Eiser is heel 1999 en van 1 januari tot 1 mei 2000 als zeevarende werkzaam geweest voor een in Nederland gevestigde werkgever. Hij heeft de werkzaamheden voor deze werkgever verricht buiten Nederland, onder meer in Mexico. Vanaf 7 juni 2000 is eiser in dienst geweest bij een buiten Nederland gevestigde werkgever, voor welke werkgever hij gedurende de rest van het jaar 2000 eveneens buiten Nederland zijn werkzaamheden heeft verricht.

De in Nederland gevestigde werkgever van eiser heeft schriftelijk verklaard op het aan eiser ter zake van de werkzaamheden in Mexico betaalde loon bij de afdracht van loonbelasting een aftrek op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) te hebben toegepast.

3. De geschillen

In geschil is:

1) Heeft eiser voor door hem in dienstbetrekking bij de in Nederland gevestigde werkgever voor zijn werkzaamheden in Mexico genoten inkomsten uit arbeid recht op de forfaitaire kostenaftrek als bedoeld in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 7 december 1999, nr. IFZ1999/1060M, BNB 2000/72 (hierna: de Nedeco-regeling), meer in het bijzonder dient de uitsluiting van deze regeling bij samenloop met aftrek op grond van de WVA buiten toepassing te worden gelaten op grond van het gelijkheidsbeginsel?

2) Is eiser voor het gehele jaar 1999 en voor de periode 1 januari tot 7 juni 2000 ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekerden 1999 (KB van 24 december 1998, Stb. 746, hierna: BUB 1999) vrijgesteld van premieplicht voor de premie volksverzekeringen, nu hij vanaf 7 juni 2000 werkzaamheden heeft verricht voor een buiten Nederland gevestigde werkgever?

Eiser beantwoordt deze vragen bevestigend en verweerder ontkennend.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de belastingaanslagen tot aanslagen voor de inkomstenbelasting berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 49.142 (1999) en fl. 55.497 (2000) en voor de premie volksverzekeringen vastgesteld op nihil voor beide jaren. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4. Beoordeling van de geschillen

Nedeco-regeling

In de Nedeco-regeling is onder 2 vermeld:

"De vorenbedoelde forfaitaire kostenaftrek is niet van toepassing op perioden waarin de vermindering ingevolge (...) de [WVA] is toegepast (...)."

In zijn arrest van 4 februari 2005, nr. 39 481, BNB 2005/242, heeft de Hoge Raad overwogen dat, gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van (de voorganger van) de WVA en de betrokkenheid daarbij van de sociale partners, niet onredelijk is de opvatting van de wetgever, welke opvatting kennelijk evenzeer door de besluitgever van de Nedeco-regeling wordt gehuldigd, dat een samenloop van de vermindering zeevaart en de Nedeco-regeling ongewenst is vanwege het cumulatieve effect van beide regelingen. Het streven van de besluitgever om die ongewenste samenloop te voorkomen, vormt dan ook naar het oordeel van de Hoge Raad een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de uitsluiting van de forfaitaire kostenaftrek van de Nedeco-regeling in perioden waarin de vermindering zeevaart is toegepast, zodat van een verboden discriminatie daarom geen sprake is.

De rechtbank ziet geen aanleiding in dit geval te oordelen dat met de uitsluiting van toepassing van de Nedeco-regeling vanwege samenloop met de WVA ten opzichte van eiser het gelijkheidsbeginsel wel is geschonden, zoals eiser betoogt. De argumenten waarmee eiser de juistheid van de overwegingen van de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest betwist, kunnen niet het door hem beoogde gevolg hebben. Anders dan eiser kennelijk meent, volgt uit genoemd arrest niet dat het noodzakelijk zou zijn dat de werknemersorganisaties instemmen met (de desbetreffende vorm van) het voorkomen van ongewenste samenloop. Uit genoemd arrest volgt evenmin dat geen nadelig effect op het netto-inkomen van een zeevarende zou mogen optreden. Eiser heeft voorts niet gesteld en ook anderszins is niet gebleken dat zijn situatie op voor de beoordeling van dit geschil relevante onderdelen afwijkt van die welke in het arrest aan de orde was. De omstandigheid dat vanaf 1 januari 2001 de zogenoemde 30%-regeling, die onder meer de Nedeco-regeling heeft vervangen, een samenloop van de daarin geregelde forfaitaire aftrek en de aftrek op grond van de WVA niet meer uitsluit, maakt tot slot evenmin dat eiser aanspraak kan maken op toepassing van de Nedeco-regeling voor de jaren 1999 en 2000. Het past binnen de vrijheid van de regelgever op dit punt bij herziening van de regelingen voor forfaitaire kostenaftrek een andere afweging te maken dan de besluitgever voor de Nedeco-regeling heeft gedaan.

Premieplicht volksverzekeringen

Artikel 12, eerste lid, van het BUB 1999 luidt:

"Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon die in Nederland woont en die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden uitsluitend buiten Nederland arbeid verricht, tenzij die arbeid uitsluitend wordt verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever."

In zijn arrest van 11 februari 2005, nr. 40 390, BNB 2005/159, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat gelet op de in dat arrest weergegeven geschiedenis van de totstandkoming van de hiervoor genoemde bepaling moet worden aangenomen dat het niet de bedoeling van de besluitgever is geweest met het woord "uitsluitend" in het zinsdeel na de komma, van verzekering ingevolge de volksverzekeringen uit te sluiten de persoon die in Nederland woont en uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever werkzaamheden in het buitenland verricht, voor zover het betreft de periode waarin uitsluitend voor de werkgever werkzaamheden in het buitenland worden verricht.

Het betoog van eiser dat voor hem de vrijstelling van artikel 12 van het BUB 1999 van toepassing is omdat hij in de periode 1999-2000 ook voor een buiten Nederland gevestigde werkgever werkzaamheden heeft verricht, namelijk vanaf 7 juni 2000, faalt, nu dit onverlet laat dat in 1999 en tot 7 juni 2000 door eiser uitsluitend voor de in Nederland gevestigde werkgever werkzaamheden in het buitenland zijn verricht.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 30 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. D.A. Verburg, mr. J.M. Vink en mr. G.J. van Leijenhorst in tegenwoordigheid van mr. C.D. Loen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.