Rechtbank 's-Gravenhage, 11-08-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:6257 BB0850, AWB 05/4878 OB
Rechtbank 's-Gravenhage, 11-08-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:6257 BB0850, AWB 05/4878 OB
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 11 augustus 2006
- Datum publicatie
- 1 augustus 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2006:BB0850
- Zaaknummer
- AWB 05/4878 OB
Inhoudsindicatie
Eiser kwalificeert niet als ondernemer voor de omzetbelasting en heeft derhalve geen recht op aftrek of teruggaaf van omzetbelasting
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4878 OB
Uitspraakdatum: 11 augustus 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P] verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslag[nummer]) opgelegd.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 juni 2005 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 14 juli 2005, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2006 te 's-Gravenhage.
Namens verweerder is verschenen [...]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 11 mei 2006 aan hem op het [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TPG Post is gebleken dat de brief, nadat deze niet op voornoemd adres kon worden uitgereikt omdat niemand aanwezig was, op 15 mei 2006 op het afhaalkantoor van TPG Post is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van verweerder ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Op 11 februari 1994 heeft eiser samen met [persoon] de v.o.f. [naam vof] opgericht, met het doel de uitoefening van een filmproductiebedrijf. Vanaf 19 april 1994 wordt de onderneming door eiser als eenmanszaak voortgezet. Uit de rapporten betreffende een in 1997 ingesteld boekenonderzoek over de jaren 1994 en 1995 en een in 2004 ingesteld boekenonderzoek over de jaren 2000 tot en met 2003 blijkt dat eiser in die jaren geen omzet heeft gerealiseerd.
2.2. Naar aanleiding van het boekenonderzoek over de jaren 2000 tot en met 2003 is aan eiser een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ter grootte van € 10.091, zijnde de door eiser in aftrek gebrachte voorbelasting.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of verweerder de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd.
3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de belastingaanslag. Eiser heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij in het jaar 2000 een nieuw filmproject is begonnen, ondersteund door een casting- en filmwebsite. Dit project verschilt duidelijk van het eerste (film)project, zodat er niet gesproken kan worden van ‘dezelfde activiteiten’. In dit nieuwe project is kapitaal en arbeid geïnvesteerd.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser in de onderwerpelijke periode niet kwalificeert als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), omdat hij geen omzet realiseert. In 1997 is vastgesteld en overeengekomen dat eiser ondernemer was in vorengenoemde zin, welke vaststelling was gebaseerd op de toenmalige activiteiten van eiser als filmproducent. Eiser is in 2000 met een nieuw project begonnen en heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat het project gericht is op het behalen van omzet dan wel dat daarmee in de toekomst omzet zal worden gegenereerd.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Aangaande de vraag of eiser de in het onderwerpelijke tijdvak aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting terecht in aftrek heeft gebracht, dient de vraag te worden beantwoord of hij ter zake van zijn activiteiten als ondernemer in de zin van de Wet is aan te merken.
4.2. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat eiser zeker vanaf 1997 geen omzet heeft gerealiseerd.
4.3. De rechtbank begrijpt eisers stelling dat hij in het jaar 2000 met een nieuw project is begonnen aldus, dat de uitgaven ter zake waarvan hij de voorbelasting in aftrek heeft gebracht moeten worden beschouwd als investeringsuitgaven voor dat nieuwe project. Eiser heeft zijn stelling dat hij ter zake van dat nieuwe project kwalificeert als ondernemer echter niet ondersteund met objectieve gegevens, waaruit blijkt dat ten tijde van het doen van die uitgaven te verwachten was dat uit het project inkomsten zouden worden getrokken (vergelijk Hof van Justitie 14 februari 1985, zaak 268/83, BNB 1985/315).
4.4. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiser niet kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting en derhalve geen recht heeft op aftrek of teruggaaf van voorbelasting.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.