Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 23-06-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:7334 BB2555, AWB 05/7772 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 23-06-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:7334 BB2555, AWB 05/7772 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 juni 2006
Datum publicatie
3 september 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2006:BB2555
Zaaknummer
AWB 05/7772 IB/PVV

Inhoudsindicatie

In geschil is of het autokostenforfait door verweerder terecht is vastgesteld op € 8.000. Meer specifiek is in geschil of uit de rittenregistratie van eiser blijkt dat het aantal kilometers dat voor privé-doeleinden met de auto is gereden niet meer is dan 500.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/7772 IB/PVV

Uitspraakdatum: 23 juni 2006

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 27 september 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2001 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.076.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2006.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [...].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Eiser was in het onderhavige jaar alleenstaand. Hij is sinds 1999 in dienstbetrekking werkzaam als verkoper van technische scheepvaartartikelen bij [A] in [Q]. De werkgever heeft aan eiser een Landrover freelander DI met kenteken [kentekennummer] ter beschikking gesteld. De cataloguswaarde van deze auto is € 32.000. Eiser had in dat jaar geen andere rijdende auto ter beschikking.

2.2. Voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft eiser voor het jaar 2001 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 30.480. Daarbij heeft eiser het voordeel wegens het ter beschikking hebben van de auto (hierna: autokosten-forfait) gesteld op nihil.

2.3. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder het autokostenforfait gesteld op 25% van € 32.000 = € 8.000 en het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld:

aangegeven € 30.480

bij: privé-gebruik auto € 8.000

meer betaalde alimentatie € 404-/-

vastgesteld € 38.076

2.4. In geschil is of het autokostenforfait door verweerder terecht is vastgesteld op € 8.000. Meer specifiek is in geschil of uit de rittenregistratie van eiser blijkt dat het aantal kilometers dat voor privé-doeleinden met de auto is gereden niet meer is dan 500, zoals eiser stelt en verweerder bestrijdt.

2.5. Het standpunt van eiser komt - zakelijk weergegeven - erop neer dat hij de bijtelling van 25 percent van de cataloguswaarde niet redelijk vindt. Hij voert daartoe aan dat hij over het jaar 1999 eveneens een geschil had met verweerder over het privé-gebruik auto en dat het gerechtshof te Den Haag een procedure daarover in zijn voordeel heeft beslist. Eiser stelt dat zijn situatie sindsdien niet is gewijzigd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser voorts gewezen op een door hem overgelegde rittenregistratie. Volgens deze rittenregistratie zou eiser met de auto gedurende het onderhavige jaar voor 350 kilometer voor privé-doeleinden hebben gereden.

2.6. Verweerder heeft het standpunt van eiser gemotiveerd bestreden en zich op het standpunt gesteld dat wegens het ontbreken van een controleerbare rittenregistratie, die voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, een bijtelling van 25 percent van de cataloguswaarde van de auto terecht is.

2.7. Ingevolge artikel 3.82, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2001. Hierna: de Wet) wordt tot het loon gerekend het voordeel dat de belasting-plichtige heeft uit een hem als werknemer ter beschikking gestelde auto. Ingevolge artikel 3.145, eerste lid, van de Wet wordt, indien een belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 25 percent van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Ingevolge artikel 3.145, tweede lid, van de Wet wordt, indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, het voordeel gesteld op nihil.

2.8. Krachtens artikel 3.145, derde lid, van de Wet wordt, indien het door de belasting-plichtige op jaarbasis voor privé-doeleinden gereden aantal kilometers blijkt uit een rittenregistratie, het voordeel van de ter beschikking gestelde auto onder omstandigheden verlaagd tot 15 percent dan wel 20 percent. Artikel 22, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 bepaalt dat de rittenregistratie als bedoeld in artikel 3.145 van de Wet ten minste de volgende gegevens bevat:

a. merk, type en kenteken van de auto;

b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;

c. per rit:

1°. datum;

2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller;

3°. beginadres en eindadres;

4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;

5°. het karakter van de rit.

2.9. Het woord 'blijken' in artikel 3.145, tweede lid, van de Wet betekent dat volledig bewijs moet worden geleverd, dat wil zeggen dat eiser zijn stellingen overtuigend moet aantonen. De rechtbank overweegt dat ter zitting is gebleken dat de overgelegde rittenregistratie niet het resultaat is van een vastlegging van de kilometerstanden op de teller, maar dat eiser de registratie (deels) achteraf heeft gereconstrueerd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de daartoe door eiser overgelegde rittenregistratie ontoereikend is om daaruit te kunnen doen blijken dat de auto op jaarbasis voor minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt, nu eiser geen agenda, geen brandstofbonnen, geen garagenota's of andere bescheiden heeft overgelegd aan de hand waarvan kan worden gecontroleerd of er sprake is van een sluitende rittenregistratie. Eiser is er dus niet in geslaagd het van hem verlangde bewijs te leveren. Evenmin is gebleken dat eiser voor toepassing van artikel 3.145, derde lid, van de Wet in aanmerking komt.

2.10. Met betrekking tot de verwijzing van eiser naar de onder 2.5 vermelde uitspraak van het gerechtshof te Den Haag en zijn opmerking dat zijn situatie in het onderhavige jaar niet is gewijzigd ten opzichte van het jaar 1999 overweegt de rechtbank dat verweerder terecht heeft gesteld dat de situatie van eiser wel is veranderd. Zo was eiser in het jaar 1999 eigenaar van twee auto's die hij in het weekend gebruikte, was hij in dat jaar gehuwd en behoorden er twee kinderen tot het huishouden. Tevens heeft verweerder er terecht op gewezen dat in het jaar 1999 andere wetgeving van toepassing was. De desbetreffende beroepsgronden van eiser falen daarom.

2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 23 juni 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;

2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.