Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-07-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:6635 BB2556, AWB 05/5672 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-07-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:6635 BB2556, AWB 05/5672 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
11 juli 2006
Datum publicatie
3 september 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2006:BB2556
Zaaknummer
AWB 05/5672 IB/PVV

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of het voordeel van de aan eiser ook voor privé-doeleinden ter beschikking gestelde auto's tot het juiste bedrag is vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/5672 IB/PVV

Uitspraakdatum: 11 juli 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.103, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 733.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 juli 2005 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 9 augustus 2005, ontvangen bij de rechtbank op 12 augustus 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2006 te 's-Gravenhage.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [B] en [C].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Van 1 januari 2002 tot en met 30 juni 2002 stond eiser in dienstbetrekking tot [D]. Op 1 juli 2002 is eiser als partner toegetreden tot [D]. Vanaf die datum stond hij in dienstbetrekking tot de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [E B.V.], via welke BV eiser zijn aandeel in [D] houdt.

2.2. Aan eiser zijn in zijn hoedanigheid van werknemer in 2002 de volgende auto's ter beschikking gesteld:

- 1 januari 2002 tot en met 30 juni 2002: Volkswagen Passat 1.9 TDI, met een cataloguswaarde van € 27.798, ter beschikking gesteld door [D];

- 1 juli tot en met 6 november 2002: Volkswagen Passat 1.9 TDI, met een cataloguswaarde van € 27.798, ter beschikking gesteld door [E B.V.];

- 7 november 2002 tot en met 31 december 2002: Volvo XC-70 2.5 T, met een cataloguswaarde van € 65.600, ter beschikking gesteld door [E BV] BV.

Naast vorenstaande auto's (hierna: de auto's) beschikte eiser gedurende het jaar 2002 in privé over een auto van het merk en type Opel Zafira 2.2.

2.3. Eiser heeft in 2002 op 127 dagen tussen zijn woning en de plaats van zijn werkzaamheden heen en weer gereden. De enkele reisafstand tussen eisers woning en de plaats van zijn werkzaamheden bedraagt ongeveer 59 kilometer.

2.4. Eiser heeft in 2002 met de auto's buiten het woon-werkverkeer 397 kilometers voor privé-doeleinden gereden. Eiser heeft ter zitting onweersproken gesteld dat hij deze kilometers heeft gereden vóór de bekendmaking van het Besluit van 24 mei 2002, nr. DGB 2002/2794M, BNB 2002/242 en dat hij als dit besluit eerder bekendgemaakt was buiten het woon-werkverkeer geen privé-kilometers zou hebben gereden.

2.5. Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 een voordeel aangegeven van 10% van het tijdsevenredige gemiddelde van de cataloguswaarden van de auto's, omdat de auto's ook voor privé-doeleinden aan hem ter beschikking zijn gesteld. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd conform de door eiser ingediende aangifte. In zijn bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 heeft eiser alsnog het standpunt ingenomen dat de forfaitaire bijtelling tot een lager bedrag dient te worden vastgesteld.

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of het voordeel van de aan eiser ook voor privé-doeleinden ter beschikking gestelde auto's tot het juiste bedrag is vastgesteld.

3.2. Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend.

3.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en wonen van € 86.207, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 733. Subsidiair concludeert eiser tot vermindering van de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.592, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 733.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. In artikel 3.145, negende lid, van de Wet IB 2001 (tekst 2002) is bepaald dat voor de toepassing van dit artikel regelmatig woon-werkverkeer geacht wordt voor privé-doeleinden plaats te vinden:

a. indien de reisafstand niet meer beloopt dan 10 kilometer of

b. voor zover de reisafstand meer beloopt dan 30 kilometer.

Van het op grond van de vorige volzin als voor privé-doeleinden aangemerkte deel van het regelmatige woon-werkverkeer wordt eenderde deel maar niet meer dan 5500 kilometer in aanmerking genomen voor de toepassing van het vierde lid.

4.1.2. Op grond van artikel 3.145, negende lid, van de Wet IB 2001 (tekst 2002) in samenhang met het eerste lid en het vierde lid, aanhef en onderdeel a, van die bepaling moet het door eiser genoten voordeel in het onderhavige jaar worden gesteld op 10% van de waarde van de auto. Dit voordeel vindt zijn oorzaak in de door eiser voor regelmatig woon-werkverkeer gereden kilometers en de 397 voor privé-doeleinden gereden kilometers.

4.1.3. Eiser heeft aangevoerd dat artikel 3.20, negende lid, van de Wet IB 2001 (kennelijk heeft eiser 3.145, negende lid, van de Wet IB 2001 bedoeld) in strijd is met artikel 1, van het Eerste protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: Eerste protocol).

4.1.4. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat eiser rechten zijn ontnomen als omschreven in artikel 1, van het Eerste Protocol. Het zonder aanzien des persoons heffen van inkomstenbelasting ter zake van het voordeel van het ter beschikking hebben van een auto voor privé-doeleinden, ook indien regelmatig woon-werkverkeer tot die privé-doeleinden wordt gerekend, kan niet worden aangemerkt als een inbreuk op het recht op 'peaceful enjoyment of possessions'. Daarbij komt dat de laatste volzin van voormeld artikel 1 nadrukkelijk aan een staat de bevoegdheid laat wettelijke regelingen te treffen 'to secure the payment of taxes'. De grief moet daarom worden verworpen.

4.2.1. Voorts heeft eiser aangevoerd dat het Besluit van 24 mei 2002, nr. DGB 2002/2794M, BNB 2002/242 - inhoudende dat voor bestelauto's die kwalificeren voor de 10%-regeling als bedoelde in artikel 3:145, tweede lid, van de Wet IB 2001, kan worden volstaan met een bijtelling van 2,5% indien deze bestelauto's naast het woon-werkverkeer niet voor privé-doeleinden worden gebruikt; en bij de berekening van de fiscale bijtelling voor die bestelauto's de catalogusprijs tot een maximum van € 18 000 in aanmerking wordt genomen - in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu deze regeling niet geldt voor ter beschikking gestelde personenauto's die naast het woon-werkverkeer niet voor andere privé-doeleinden worden gebruikt.

4.2.2. Dienaangaande oordeelt de rechtbank dat voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in dit geval geen plaats is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Ten aanzien van het met betrekking tot aan werknemers aan wie een bestelauto ter beschikking is gesteld gevoerde beleid is in brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 29 maart 2002, nr. WDB 02-414, gepubliceerd in V-N 2002/19.14, vermeld dat dit beleid is gericht op het wegnemen van de gevolgen voor die werknemers, die in de praktijk als een groot knelpunt blijken te worden gezien. Evenvermelde doelstelling vormt een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de beperking van de bijtelling tot 2,5% en het in aanmerking nemen van de catalogusprijs tot een maximum van € 18.000. Voor een uitbreiding van dit beleid tot andere auto's dan bestelauto's die naast het woon-werkverkeer niet voor privé-doeleinden worden gebruikt, kan derhalve geen beroep worden gedaan op het gelijkheidsbeginsel.

4.3. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat voor het geval dat ter zake het hiervoor bedoelde gebruik van een personenauto ten opzichte van een bestelauto sprake is van ongelijke gevallen, sprake is van een disproportionele ongelijke behandeling tussen een bestelauto en een personenauto, omdat in eisers geval voor genoemd woon-werkverkeer niet € 450 maar € 3.346 en derhalve € 2.896 meer tot het inkomen moet worden gerekend. Het aan eiser toe te rekenen voordeel met betrekking tot de voor privé-doeleinden ter beschikking gestelde auto's vloeit rechtstreeks voort uit het in artikel 3.145 van de Wet IB 2001 bepaalde. Op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen staat het de rechter echter niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid, respectievelijk de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.

4.4. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 11 juli 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van mr. I. Lampe-Selanno, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.