Rechtbank 's-Gravenhage, 16-05-2006, BD1025, AWB 05-2441 OB G, AWB 05-2442 OB G en AWB 05-2443 OB G
Rechtbank 's-Gravenhage, 16-05-2006, BD1025, AWB 05-2441 OB G, AWB 05-2442 OB G en AWB 05-2443 OB G
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 16 mei 2006
- Datum publicatie
- 6 mei 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2006:BD1025
- Zaaknummer
- AWB 05-2441 OB G, AWB 05-2442 OB G en AWB 05-2443 OB G
Inhoudsindicatie
Door bouwer aan koper betaalde vergoeding voor te late oplevering van woning/appartement kan niet worden aangemerkt als een prijsvermindering in de zin van art. 29, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 05/2441 OB G, AWB 05/2442 OB G en AWB 05/2443 OB G
Uitspraakdatum: 16 mei 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X BV te Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Eiseres heeft de volgende bedragen aan omzetbelasting op aangifte voldaan respectievelijk terugontvangen:
Tijdvak 1 maart 2004 tot en met 31 maart 2004 € 47.608
Tijdvak 1 april 2004 tot en met 30 april 2004 € 164.060
Tijdvak 1 mei 2004 tot en met 31 mei 2004 € 437.498 -/-
1.2 Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangiften, onderscheidenlijk de beschikking tot teruggaaf, van omzetbelasting voor de onder 1.1 genoemde tijdvakken. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 maart 2005 de bezwaren afgewezen.
1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 7 april 2005, ontvangen bij de rechtbank op 8 april 2005, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2006 te Den Haag.
Eiseres heeft zich daar laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. [A] bijgestaan door drs. [B]. Namens verweerder is verschenen
mr. [C], bijgestaan door [D].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1 Eiseres bouwt woningen en appartementen en levert deze (voornamelijk) aan particulieren. Volgens artikel 5, eerste lid, van de koop-/aannemingsovereenkomst is eiseres verplicht de woningen en appartementen op te leveren binnen 300 werkbare dagen na het gereedkomen van de ruwe begane grondvloer.
2.2 Bij te late oplevering is eiseres ingevolge artikel 14, vijfde lid, van de Algemene Voorwaarden voor de koop-/aannemingsovereenkomst voor eengezinshuizen van de Stichting Garantie Instituut Woningbouw (hierna: GWI), welke algemene voorwaarden ingevolge artikel 14 van de koop-/aannemingsovereenkomst van toepassing zijn, zonder ingebrekestelling aan de koper een vergoeding verschuldigd van vijf/tiende promille van de koop-/aanneemsom per kalenderdag. Deze vergoeding kan worden verrekend met de nog verschuldigde termijn(en).
2.3 Eiseres heeft diverse malen de onder 2.2 genoemde vergoedingen moeten uitbetalen. Zij heeft deze vergoedingen aanvankelijk aangemerkt als buiten de sfeer van de omzetbelasting vallende schadevergoedingen en heeft deze om die reden niet in haar aangiften omzetbelasting verwerkt.
2.4 In bezwaar heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de ten titel van schadevergoeding betaalde bedragen moeten worden aangemerkt als kortingen op de aanvankelijk overeengekomen koopprijs. De hierin begrepen omzetbelasting heeft zij daarom teruggevraagd.
2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de betalingen geen prijsverminderingen zijn maar schadevergoedingen die buiten de reikwijdte van de omzetbelasting blijven. Hij heeft de bezwaren om die reden afgewezen.
3. Geschil
3.1 Primair is tussen partijen in geschil of de onder 2.2 bedoelde schadevergoedingen moeten worden aangemerkt als prijsverminderingen in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB), welke vraag eiseres bevestigend en verweerder ontkennend beantwoordt.
3.2 Tussen partijen is niet in geschil dat, indien de primair in geschil zijnde vraag bevestigend moet worden beantwoord, de volgende bedragen in de aangiften moeten worden beschouwd als in de prijsvermindering begrepen omzetbelasting:
Tijdvak 1 maart 2004 tot en met 31 maart 2004 € 4.271
Tijdvak 1 april 2004 tot en met 30 april 2004 € 1.092
Tijdvak 1 mei 2004 tot en met 31 mei 2004 € 23.002
Totaal € 28.365
3.3 Subsidiair is tussen partijen in geschil of, indien de primair in geschil zijnde vraag bevestigend moet worden beantwoord, artikel 37 van de Wet OB in de weg staat aan de teruggaaf van de hierin begrepen omzetbelasting. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend, verweerder beantwoordt haar bevestigend.
3.4 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en teruggaaf van omzetbelasting tot een bedrag van in totaal € 28.365.
3.5 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB wordt, voor zover hier van belang, op verzoek teruggaaf verleend van de belasting ter zake van leveringen, voor zover de vergoeding wordt terugbetaald omdat een vermindering van de vergoeding is verleend. Voor de beantwoording van de vraag of een (terug)betaling in mindering op de vergoeding komt, moet worden vastgesteld of een rechtstreeks verband bestaat tussen het verrichten van de aan de orde zijnde prestatie en de (terug)betaling (zie onder meer Hoge Raad 18 maart 1998, nr 22 100, BNB 1998/136). Voor een zodanig rechtstreeks verband is in een geval als het onderhavige allereerst vereist dat de (terug)betaling voortvloeit uit de relatie tussen de verkoper/aannemer en de koper/opdrachtgever. Voorts is vereist dat de (terug)betaling een wezenlijk onderdeel is van de leveringsverplichting.
4.2 Uitgangspunt voor de kwalificatie van prestaties en geldstromen voor de omzetbelasting, is hetgeen partijen zijn overeengekomen. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank in de eerste plaats van belang hetgeen partijen met hun overeenkomst hebben beoogd. Indien hetgeen partijen schriftelijk zijn overeengekomen afwijkt van dat oogmerk, kan worden voorbijgegaan aan de letter van de overeenkomst.
4.3 Niet in geschil is dat tussen eiseres en haar wederpartijen geen andere relatie bestaat dan die van verkoper/aannemer en koper/opdrachtgever. Het standpunt van eiseres dat daardoor alle betalingen die over en weer plaatsvinden, uitsluitend betrekking kunnen hebben op de leveringsverplichting en dus op de koop-/aanneemsom volgt de rechtbank niet.
De omstandigheid dat tussen eiseres en haar wederpartijen geen andere relatie bestaat dan de hiervoor genoemde, sluit geenszins uit dat tussen hen, naast de verplichting tot betaling van de koop-/aanneemsom, andere betalingsverplichtingen bestaan.
De voorliggende overeenkomst behelst de koop/verkoop van een bepaald perceel grond en de opdracht/aanneming tot het bouwen van een bepaalde opstal op dat perceel, een en ander tegen een bepaalde prijs. Eén van de voorwaarden waaronder deze overeenkomst is aangegaan betreft het tijdstip van oplevering. Indien niet tijdig, dat wil zeggen na het overeengekomen tijdstip, wordt opgeleverd is eiseres een vergoeding aan de koper/opdrachtgever verschuldigd. De hoogte van die vergoeding is weliswaar gerelateerd aan de koop-/aanneemsom, maar voor het overige staat de vergoeding daar los van. De verplichting tot betaling van de koop-/aanneemsom wijzigt immers niet doordat de verplichting tot betaling van de vergoeding ontstaat.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de overeenkomst dat de vergoeding naar haar aard een schadevergoeding is wegens het niet inachtnemen van de overeengekomen leveringstermijn (zie ook de uitspraak van de Tariefcommissie van 26 januari 1960, nr 8832 O, BNB 1960/122*).
4.4 Eiseres, op wie in deze de bewijslast rust, heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij en haar wederpartijen in afwijking van de duidelijke bewoordingen in de koop-/aannemingsovereenkomst, hebben beoogd de bij overschrijding van de leveringstermijn verschuldigde schadevergoeding in mindering op de overeengekomen koop-/aanneemsom te laten komen. De rechtbank hecht in dit verband in het bijzonder betekenis aan het feit dat de handelwijze van eiseres volledig in overeenstemming is met hetgeen in de overeenkomst is vastgelegd. Zij heeft immers de op grond van de onder 2.2 genoemde bepalingen uitbetaalde bedragen aangemerkt als buiten de werking van de omzetbelasting vallende schadevergoedingen. Van een uiteenlopen van het oogmerk van partijen en hetgeen in de overeenkomst is vastgelegd is derhalve niet gebleken. Er is naar het oordeel van de rechtbank veeleer sprake van een naderhand bij eiseres opgekomen behoefte om de oorspronkelijk overeengekomen schadevergoeding alsnog te kwalificeren als korting op de koop-/aanneemsom.
4.5 De vergoeding kan gezien het vorenoverwogene niet worden aangemerkt als een prijsvermindering in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB.
Hieraan doen de door eiseres aangehaalde arresten van de Hoge Raad van 18 maart 1998, nr 22 100, BNB 1998/136 en van 26 maart 2004, nr 38 199, VN 2004/18.13 niet af, reeds omdat de daarin behandelde geschillen feitelijk niet vergelijkbaar zijn met het onderhavige geschil. Het laatstgenoemde arrest is voorts gewezen in een geheel ander juridisch kader.
4.6 Gezien het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het subsidiaire standpunt van verweerder behoeft derhalve geen beoordeling meer.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 mei 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Ebbeling, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. J.J.B. Hulst, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.