Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 21-12-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:8873 BG7494, AWB 06/2439 OB

Rechtbank 's-Gravenhage, 21-12-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:8873 BG7494, AWB 06/2439 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
21 december 2006
Datum publicatie
9 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2006:BG7494
Zaaknummer
AWB 06/2439 OB

Inhoudsindicatie

Belastingzaak. Naheffingsaanslag omzetbelasting van 24 december 2003. Verweerder heeft bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de bezwaargronden niet zijn ingediend. Rb. Den Haag oordeelt dat verweerder ten onrechte een brief van 30 december 2003 met kenmerk ‘bezwaar tegen [aanslagnummer]’ niet relevant heeft geacht voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar, nu deze brief een voor onderhavige naheffingsaanslag materiële bezwaargrond bevat. De omstandigheden dat de brief van 30 december 2003 is geschreven op vreemd briefpapier en dat deze brief is ondertekend door een verweerder onbekend persoon kunnen aan het voorgaande niet afdoen. Beroep gegrond. Verweerder is opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. In hoger beroep is de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/2439 OB

Uitspraakdatum: 21 december 2006

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X] CV, gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 17 januari 2006 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 1998 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2006.

Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde [...], werkzaam bij [...] Administratiekantoor. Namens verweerder zijn verschenen mr. [...] en [...].

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op opnieuw op het bezwaarschrift van eiseres te beslissen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.

2. Gronden

Met dagtekening 24 december 2003 heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 1998 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.

Tegen deze naheffingsaanslag is op 9 december 2003 bezwaar aangetekend. Verweerder heeft de brief van 9 december 2003, ofschoon deze brief niet direct van eiseres afkomstig is en deze dateert van voor de dagtekening van de naheffingsaanslag, als bezwaarschrift tegen onderhavige naheffingsaanslag aangemerkt.

Bij brieven van 3 februari 2004, 8 maart 2004, 10 mei 2005 en 20 mei 2005 is eiseres verzocht de in het bezwaarschrift van 9 december 2003 in het vooruitzicht gestelde bezwaargronden in te dienen.

Bij uitspraak op bezwaar van 17 januari 2006 heeft verweerder - voor zover hier van belang - het bezwaarschrift van eiseres vanwege het niet hebben ingediend van de bezwaargronden niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het besluit van 17 januari 2006 beroep bij de rechtbank ingesteld. Bij schrijven van 29 november 2006, ter griffie ontvangen op 30 november 2006, heeft eiseres nadere stukken ingediend.

Tot deze nadere stukken behoort een brief van 30 december 2003, door verweerder ontvangen op 31 december 2003, met als kenmerk 'bezwaar tegen [aanslagnummer]'. Verweerder heeft ter zitting erkend bekend te zijn met de brief van 30 december 2003, maar heeft daaraan niet de conclusie verbonden dat deze brief relevant is voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit de brief van 30 december 2003 ten onrechte vorengenoemde conclusie niet heeft getrokken.

Gezien de brief van 9 december 2003, welke door verweerder niet ten onrechte als bezwaarschrift tegen onderhavige naheffingaanslag is aangemerkt, had verweerder de brief van 30 december 2003 als aanvullend bezwaarschrift dienen aan te merken. De rechtbank overweegt daartoe dat in het kenmerk van deze brief het aanslagnummer van onderhavige naheffingsaanslag is vermeld, alsmede dat in de brief is aangegeven dat 'de BTW is aangegeven op het nummer van het toenmalige [X], omdat er geen ander nummer was voor [A]'. De als aanvullend bewaarschrift aan te merken brief van 30 december 2003 bevat derhalve een voor onderhavige naheffingsaanslag materiële bezwaargrond. Verweerder heeft het vorenstaande niet onderkend. Dat de brief van 30 december 2003 is geschreven op het briefpapier van [B.nl], alsmede dat deze brief is ondertekend door [C] kan aan het voorgaande niet afdoen. Verweerder had zonodig om overlegging van een machtiging kunnen verzoeken.

Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep is mitsdien gegrond. Verweerder zal worden opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan op 21 december 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.A. Dirks, in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Strik, griffier.

Afschrift aangetekend

verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;

2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.