Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-01-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:25156, AWB 06/8254

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-01-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:25156, AWB 06/8254

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 januari 2007
Datum publicatie
6 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:25156
Zaaknummer
AWB 06/8254
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 52

Inhoudsindicatie

Artikel 52 Awr

Uitspraak

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/8254 MRB

Uitspraakdatum: 30 januari 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie, kantoor [kantoorplaats], verweerder.

06/8254

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 6 september 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 8 november 1999 tot en met 10 oktober 2000, alsmede tegen de gelijktijdig daarbij opgelegde verzuimboete (aanslagnummer [aanslagnummer] ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2007.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door drs. E. van der Haar. Namens verweerder zijn verschenen mr. D.L.J. van Veen, mr. G.J. Arkeraats, [persoon 1] en [persoon 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

handhaaft de aanslag zoals deze door verweerder bij beschikking van 4 december 2006 is vastgesteld op € 435;

-

handhaaft de verzuimboete zoals deze door verweerder bij beschikking van 4 december 2006 is vastgesteld op € 217;

-

gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Eiser was in het betreffende tijdvak voor eigen rekening werkzaam als taxichauffeur. Voor zijn werkzaamheden maakte eiser gebruik van een auto, merk Mercedes, type 220 E sedan, met kenteken [kenteken] . Eiser was van 11 april 1997 tot en met 1 april 2001 kentekenhouder van deze auto. Aan eiser is op zijn verzoek voor deze auto vrijstelling van motorrijtuigenbelasting verleend op grond van taxivervoer.

2.2.

In 2002/2003 is bij eiser een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is - onder meer - de aanvaardbaarheid van de verzoeken om teruggave van de bij de aanschaf van de auto betaalde belasting op personenauto’s en motorrijwielen over de periode 11 april 1997 tot en met 10 april 2000.

2.3.

Naar aanleiding van genoemd boekenonderzoek is aan eiser met dagtekening 21 juli 2003 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) over het tijdvak van 8 november 1999 tot en met 10 oktober 2000 ten bedrage van € 1.008 opgelegd. Voorts is een verzuimboete opgelegd van € 1.008.

2.4.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder de naheffingsaanslag MRB gehandhaafd. De verzuimboete is bij de uitspraak op bezwaar verminderd tot € 504. Eiser is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank.

2.5.

In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag MRB nader dient te worden vastgesteld op € 435. De verzuimboete, 50% van de naheffingsaanslag, dient derhalve nader te worden vastgesteld op € 217. Bij beschikking van 4 december 2006 heeft verweerder de aanslag en de verzuimboete ambtshalve verminderd tot vermelde bedragen.

2.6.

In geschil is of terecht MRB is nageheven. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser de auto voor ten minste 90% heeft gebruikt voor het verrichten van taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer. Niet is in geschil dat, indien het gelijk aan verweerder is, de naheffingsaanslag van € 435 juist is. Voorts is de opgelegde boete van € 217 in geschil.

2.7.

Eiser heeft aangevoerd dat uit de door hem gevoerde kilometeradministratie blijkt dat hij de auto voor ten minste 90% als taxi heeft gebruikt. Deze administratie behoort, in kopie als bijlage 2 van het beroepschrift, tot de gedingstukken. Bijlage 3 bevat kopieën van de maandstaten over de betreffende periode. Het beroepschrift bevat berekeningen van het aantal kilometers dat met de taxi is gereden voor het vervoer van personen tegen betaling. Eiser heeft ten slotte een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft daartoe gesteld dat uit een aantal controlerapporten van de Belastingdienst blijkt dat ondanks het onjuist invullen van de rittenkaarten en het wissen van de gegevens van de taxameter geen naheffingsaanslag MRB is opgelegd.

2.8.

Artikel 72, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB, tekst tot en met 2000) bepaalt dat vrijstelling van belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, wordt verleend voor motorrijtuigen die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer afgegeven vergunning, dan wel voorzover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om daarmee als personenauto openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt.

2.9.

Blijkens de jurisprudentie kan het bewijs dat voornoemd artikel van toepassing is worden geleverd door middel van een deugdelijke en verifieerbare kilometeradministratie. Van zodanige administratie is in het onderhavige geval geen sprake, nu eiser slechts over - ook overigens niet volledig ingevulde - rittenkaarten beschikt, waarop uitsluitend aan de taxameter ontleende gegevens zijn vermeld. Verweerder heeft in dit verband gesteld dat verificatie niet mogelijk is, nu daartoe relevante documenten - onder meer de declaraties van ritten op rekening - ontbreken en eiser de in de taxameter opgeslagen gegevens heeft gewist. Verweerder heeft voorts ter zitting gesteld dat niet alleen privégebruik auto, maar ook bepaalde zakelijke diensten niet als taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer kunnen worden aangemerkt. Bij wijze van voorbeelden heeft hij in dit verband trouw- en rouwvervoer genoemd alsmede bloedvervoer voor het Rode Kruis.

2.10.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat met de taxi voor meer dan 90% kilometers zijn gereden ten behoeve van taxivervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer. De overgelegde administratie, die is gebaseerd op gegevens die niet meer beschikbaar zijn, is niet verifieerbaar. Hierdoor is het geenszins ondenkbaar dat de auto voor meer dan 10% is gebruikt voor ander vervoer dan vervoer als hiervoor is bedoeld. De naheffingsaanslag is daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht opgelegd.

De in het beroepschrift opgenomen berekeningen geven geen aanleiding voor een ander oordeel omdat deze berekeningen niet zijn terug te voeren op betrouwbare brongegevens. Ook de stelling van eiser dat hij niet verplicht was de in de administratie ontbrekende gegevens te bewaren leidt niet tot een ander oordeel omdat dit niet van invloed is op de bewijslast van eiser.

2.11.

Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder heeft gesteld dat eiser een kilometertelleronderbreker (hierna: kto) in zijn auto heeft laten aanbrengen met het oogmerk een juiste vaststelling van het aantal met de auto gereden kilometers onmogelijk te maken. In de door eiser genoemde gevallen, bijlagen 7 tot en met 11 bij de beroepschriften, was daarvan geen sprake. Van gelijke gevallen is daarom geen sprake. Eiser heeft weliswaar ten stelligste ontkend dat hij een kto heeft laten inbouwen maar de rechtbank acht het op grond van het door verweerder in het geding gebrachte bewijsmateriaal en de daarop gegeven toelichting aannemelijk dat eiser een kto heeft laten inbouwen.

2.12.

Met betrekking tot de verzuimboete overweegt de rechtbank als volgt.

2.13.

Artikel 77 van de Wet MRB (hierna: de Wet) bepaalt dat in het geval van een ten onrechte verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 76 van de Wet artikel 37 van de Wet van overeenkomstige toepassing is. In voormeld artikel 37 is bepaald dat artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) van overeenkomstige toepassing is. Op grond van laatstgenoemd artikel is in een geval als het onderhavige sprake van een verzuim ter zake waarvan verweerder aan eiser een boete van ten hoogste € 4.537 kan opleggen.

2.14.

Verweerder heeft bij het opleggen van onderhavige aanslag een boete van 100% opgelegd. In bezwaar heeft verweerder de boete vanwege cumulatie en de behandelingsduur van de zaak gematigd tot 50%. Bij beschikking van 4 december 2006 is de boete verminderd tot € 217, zijnde 50% van de nader vastgestelde aanslag ad € 435.

2.15.

Eiser heeft het verzuim gepleegd dat in artikel 67c van de Awr beboetbaar is gesteld. Op grond van de omstandigheden van het geval, waaronder ‘undue delay’ in de bezwaarfase, acht de rechtbank de verzuimboete van € 217 passend en geboden.

2.16.

Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.17.

De rechtbank vindt geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder de beschikking van 4 december 2006 heeft genomen op een grond die eiser in het beroepschrift niet heeft aangegeven.

Deze uitspraak is gedaan op 30 januari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Strik, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.