Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 23-01-2007, AZ9890, AWB 06/1218 LB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 23-01-2007, AZ9890, AWB 06/1218 LB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 januari 2007
Datum publicatie
5 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ9890
Zaaknummer
AWB 06/1218 LB/PVV

Inhoudsindicatie

Dubbele huisvestingskosten moeten als extraterritoriale kosten als bedoeld in artikel 15, lid 1, onderdeel k, Wet LB (tekst 2001 t/m 2003) worden aangemerkt. Vergrijpboete en verzuimboeten ex artikel 67c AWR terecht opgelegd. Voor het aantal verzuimboeten wordt niet aangesloten bij het aantal naheffingsaanslagen. De beboetbare gedraging in artikel 67c AWR ziet op het niet, niet geheel of niet tijdig afdragen van de verschuldigde belasting. Een dergelijke handeling kan worden gepleegd evenzovele malen als aangifte moet worden gedaan. Verweerder is niet gehouden een verzuimenreeks te hanteren.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/1218 LB/PVV

Uitspraakdatum: 23 januari 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.] B.V., gevestigd te [Y.], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 16 december 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [000000000000000]) en de daarbij opgelegde boeten, zijnde een vergrijpboete en een viertal verzuimboeten.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2007.

Namens eiseres is [....] verschenen. Namens verweerder is verschenen

[....], bijgestaan door [.....].

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de vergrijpboete tot € 4.115;

- vermindert de verzuimboete voor het jaar 2000 tot € 396;

- vermindert de verzuimboete voor het jaar 2001 tot € 4.083;

- vermindert de verzuimboete voor het jaar 2002 tot € 4.083;

- vermindert de verzuimboete voor het jaar 2003 tot € 1.701;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.

2. Gronden

2.1. Eiseres heeft in het onderhavige tijdvak aan haar ingekomen werknemers, die van de zogenoemde 30%-regeling, zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel k, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2001 tot en met 2003; hierna: de Wet) gebruik maken, woonruimte ter beschikking gesteld. Voor de meeste werknemers bleef dit beperkt tot de eerste twee maanden van het verblijf in Nederland. Aan een aantal werknemers, veelal op management- en directieniveau, werd gedurende langere tijd in woonruimte verstrekt.

2.2. Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen over de periode 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003. De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in een (definitief) controlerapport van verweerder van 25 maart 2005. Een kopie van het controlerapport behoort tot de gedingstukken.

2.3. Uit het boekenonderzoek is onder meer naar voren gekomen dat eiseres het verstrekken van huisvesting aan haar ingekomen werknemers niet tot het loon heeft gerekend en dat eiseres onbelaste reiskostenvergoedingen heeft verstrekt aan werknemers die op minder dan 10 kilometer van de arbeidsplaats woonden.

2.4. Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek zijn met dagtekening 26 april 2005 aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikkingen opgelegd. De vergrijpboete is op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opgelegd en ziet uitsluitend op de correcties ter zake van de reiskostenvergoedingen. De verzuimboeten zijn op grond van artikel 67c van de AWR opgelegd en zien op de overige door verweerder aangebrachte correcties. De vier verzuimboeten hebben betrekking op de kalenderjaren 2000 tot en met 2003.

2.5. Na bezwaar heeft verweerder de naheffingsaanslag en de boetebeschikkingen verminderd tot de volgende bedragen:

Na bezwaar / 2000 / 2001 / 2002 / 2003 / totaal

huisvesting / € 50.258 / € 163.314 / € 129.083 / € 30.992 / € 373.647

reiskostenvergoeding / € 3.150 / € 4.200 / € 5.474 / € 5.474 / € 18.298

overige correcties / € 3.123 / € 25.447 / € 76.653 / € 36.859 / € 142.082

naheffingsaanslag / € 56.531 / € 192.961 / € 211.210 / € 73.325 / € 534.027

verzuimboeten (10%) / € 440 / € 4.537 / € 4.537 / € 1.890 / € 11.404

vergrijpboete (25%) / € 787 / € 1.050 / € 1.368 / € 1.368 / € 4.573.

2.6. In geschil is of de correctie ter zake van de dubbele huisvestingskosten terecht is. Partijen houdt wat dat betreft uitsluitend verdeeld of dubbele huisvestingskosten als extraterritoriale kosten moeten worden aangemerkt, welke vraag eiseres ontkennend en verweerder bevestigend beantwoord. Voorts is in geschil of de boeten terecht, en naar de juist bedragen, zijn opgelegd.

Huisvesting

2.7. Tot de vrije vergoedingen en verstrekkingen behoren op grond van artikel 15a, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van de Wet vergoedingen, in redelijkheid, ter zake van extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst (extraterritoriale kosten), met dien verstande dat voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen, onder daarbij te stellen voorwaarden, geldt dat vergoedingen van kosten van verblijf buiten het land van herkomst - voor van buiten Nederland in dienstbetrekking genomen werknemers gedurende ten hoogste tien jaar - ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30 percent van het loon en de vergoeding van extraterritoriale kosten, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden (de 30%-regeling).

2.8. Kosten die tot de extraterritoriale kosten behoren (behoudens de schoolgelden) zijn niet buiten de 30%-regeling om vrij vergoedbaar. Daarentegen kunnen kosten die tot een andere kostensoort behoren - met inachtneming van de daarvoor geldende normeringen en beperkingen - wel buiten de 30%-regeling om vrij worden vergoed.

2.9. Op grond van de wettekst en hetgeen in de parlementaire geschiedenis met betrekking tot artikel 15a, eerste lid, onderdeel k, van de Wet is opgemerkt (Kamerstukken II 2000/01, 27 466, nr. 3, blz. 82-83) is de rechtbank van oordeel dat de wetgever heeft bedoeld dat dubbele huisvestingskosten als extraterritoriale kosten moeten worden aangemerkt. De ter zitting door eiseres ingenomen stellingen, dat het standpunt van verweerder niet past bij de gedachte om het verschil in netto- en brutosalaris voor de inkomende werknemer te compenseren en dat er tevens een onrechtvaardig onderscheid ontstaat tussen werknemers die vanuit het binnenland worden geworven en werknemers die vanuit het buitenland worden geworven, geven geen aanleiding om van de tekst van de Wet en van de parlementaire toelichting daarop af te wijken.

2.10. Met betrekking tot het beroep van eiseres op de artikelen 26 van het IVBPR en 14 van het EVRM oordeelt de rechtbank dat, voor zover er al sprake is van gelijke gevallen, daarvoor een redelijke rechtvaardiging bestaat namelijk het geven van een doelmatige bewijsregel voor extraterritoriale kosten van inkomende werknemers. Daarbij geldt dat aan de formele wetgever een ruime beoordelingsbevoegdheid toekomt zowel bij de bepaling van welke gevallen als gelijk moeten worden beschouwd als voor de vraag of een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor een verschillende behandeling bestaat; zie onder meer de arresten van het EHRM van 22 juni 1999, nr. 46 757/99, Della Ciaja/Italië, BNB 2002/398 en van de Hoge Raad 12 juli 2002, nrs. 35 900 en 36 254, BNB 2002/399 en 400. De rechtbank heeft bij haar oordeel in aanmerking genomen dat eiseres en haar werknemers niet gebonden zijn aan de in artikel 15a, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van de Wet opgenomen regeling. In dit geval zal de verstrekking van dubbele huisvesting worden getoetst aan artikel 15b, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de Wet.

Vergrijpboete

2.11. Op grond van artikel 67f van de AWR geldt dat indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten is dat belasting, welke op aangifte moet worden voldaan, niet dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan verweerder een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het niet betaalde bedrag.

2.12. Vaststaat dat eiseres ten onrechte onbelaste reiskostenvergoedingen heeft verstrekt aan werknemers die op minder dan 10 kilometer van de arbeidsplaats woonden. Voorts staat vast dat eiseres voor het bepalen van de reisafstand een - niet nauwkeurige - routeplanner heeft gebruikt, die bij de berekening van de reisafstand uitsluitend uitging van de postcodes. Daarnaast heeft eiseres ook onbelaste reisvergoedingen verstrekt waarin de routeplanner een kortere afstand dan 10 kilometer aangaf. Naar verweerder heeft gesteld en eiseres niet, althans onvoldoende, heeft weersproken, acht de rechtbank aannemelijk dat de enkele reisafstand in veel gevallen sterk afweek van de werkelijke reisafstand van de werknemers.

2.13. De hiervóór vermelde feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat het aan grove schuld van eiseres is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is voldaan. Een vergrijpboete van 25 percent - zoals door verweerder is opgelegd - acht de rechtbank in dit geval in beginsel passend en geboden. Hetgeen eiseres daartegen heeft aangevoerd, doet aan voormeld oordeel niet af. Zij heeft gesteld dat de keuze voor de door haar gebruikte routeplanner vooraf met verweerder is afgestemd. Ter zitting heeft zij verwezen naar een mondelinge verklaring van één van haar werknemers hierover. Deze verklaring behoort niet tot de gedingstukken. Gelet ook op de gemotiveerde betwisting door verweerder acht de rechtbank de gestelde afstemming niet aannemelijk. Voorts kan, gezien het controlerapport van 25 maart 2005, niet de conclusie worden getrokken dat verweerder, zoals eiseres heeft gesteld, de vergrijpboete onvoldoende heeft gemotiveerd.

Verzuimboeten

2.14. Ingevolge het bepaalde in artikel 67c van de AWR kan ingeval niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig de belasting is betaald een verzuimboete worden opgelegd met een maximum van € 4.537. Ingevolge paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB) wordt ingeval niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig de belasting is betaald omdat er te weinig belasting is aangegeven een verzuimboete opgelegd van 10% met een maximum van € 4.537.

2.15. Artikel 19, eerste lid, van de AWR bepaalt dat in de gevallen waarin voldoening van in een tijdvak verschuldigd geworden of afdracht van in een tijdvak ingehouden belasting op aangifte is voorgeschreven, de belasting- dan wel inhoudingsplichtige gehouden is de belasting binnen één maand na het einde van dat tijdvak overeenkomstig de aangifte te betalen. Verweerder heeft op grond van artikel 28, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling AWR in dit geval het tijdvak gesteld op een kalendermaand. Verweerder heeft, conform het daartoe door hem gevoerde beleid, de door hem geconstateerde verzuimen gekoppeld aan een kalenderjaar.

2.16. Verweerder heeft vier verzuimboeten voor de jaren 2000 tot en met 2003 opgelegd met een totaalbedrag van € 11.404. Eiseres neemt het standpunt in dat de verzuimboete niet meer mag bedragen dan € 4.537, omdat verweerder slechts één naheffingsaanslag heeft opgelegd. Voorts neemt zij het standpunt in dat ten onrechte geen verzuimenreeks wordt gehanteerd en dat er sprake is van een "dubbele bestraffing". De rechtbank leidt, anders dan eiseres, uit artikel 67c, tweede lid, van de AWR niet af dat voor het aantal verzuimboeten moet worden aangesloten bij het aantal naheffingsaanslagen. Het artikel vermeldt immers als beboetbare gedraging het niet, niet geheel of niet tijdig afdragen van de verschuldigde belasting. Een dergelijke handeling kan worden gepleegd evenzoveel malen als aangifte moet worden gedaan. Noch uit de wettekst, noch uit de parlementaire geschiedenis met betrekking tot artikel 67c van de AWR kan worden afgeleid dat verweerder gehouden is een verzuimenreeks te hanteren. Ook paragraaf 24 van het BBBB voorziet daarin niet. Van een "dubbele bestraffing" is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

2.17. De rechtbank acht voor het overige - behoudens het hierna overwogene in 2.18. - geen termen aanwezig voor matiging of vernietiging van de verzuimboeten.

Undue delay

2.18. Naar verweerder ter zitting heeft verklaard, zijn de boeten aangekondigd in het tweede concept-controlerapport van 7 september 2004. Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak wordt gedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op het vorenstaande vermindert de rechtbank de boeten met 10% tot op de volgende bedragen:

- vergrijpboete: € 4.115

- verzuimboete voor het jaar 2000: € 396

- verzuimboete voor het jaar 2001: € 4.083

- verzuimboete voor het jaar 2002: € 4.083

- verzuimboete voor het jaar 2003: € 1.701.

Conclusie

2.19. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.

Proceskosten

2.20. Het onderhavige beroep en het beroep van [X.] Klantenservice B.V., met het nummer AWB 06/1216 LB/PVV, moeten worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), nu gelijktijdig en in vergelijkbare bewoordingen beroep is ingesteld tegen nagenoeg identieke besluiten. Verweerder wordt veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van

€ 322,- en factor 1 voor het gewicht van de zaak en factor 1 voor samenhang), van welk bedrag € 322 wordt toegekend aan de onderhavige zaak. Voor een hogere vergoeding acht de rechtbank geen termen aanwezig. De kosten van bezwaar komen, gelet op het bepaalde van artikel 8:75 en artikel 7:15 van de Awb, slechts voor vergoeding in aanmerking, indien in de bezwaarfase om een dergelijke vergoeding is verzocht. Van een dergelijk verzoek is echter niet gebleken.

Deze uitspraak is gedaan op 23 januari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.