Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 26-01-2007, AZ9966, AWB 06/2757 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 26-01-2007, AZ9966, AWB 06/2757 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
26 januari 2007
Datum publicatie
6 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ9966
Zaaknummer
AWB 06/2757 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Artikel 2.17 Wet IB 2001 (tekst 2003). Eiser en zijn partner hebben in hun aangiften voor 2003 ieder het volgende (negatieve) bedrag van de belastbare inkomsten uit eigen woning in aanmerking genomen. Verweerder heeft dit ten aanzien van eiser geweigerd en ten aanzien van de echtgenote geaccepteerd. Volgens de rechtbank doet zich hier een geval voor als bedoeld in artikel 2.17, vierde lid, aanhef en 1°, van de Wet IB 2001 (tekst 2003). Derhalve dient 50% van de negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning aan eiser te worden toegerekend. Dit leidt tot een dienovereenkomstige vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/2757 IB/PVV

Uitspraakdatum: 26 januari 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.], wonende te [Y.], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.] verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 25 januari 2006 aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer 2[00000000000]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd.

1.2. Eiser heeft bij brief van 23 januari 2006, door verweerder ontvangen op 25 januari 2006, bezwaar gemaakt.

1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 maart 2006 de aanslag gehandhaafd.

1.4. Eiser heeft daartegen bij brief van 13 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 14 maart 2006, beroep ingesteld.

1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2006 te 's-Gravenhage.

Namens verweerder is verschenen [...]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 10 november 2006 aan eiser op het adres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 14 november 2006 aan eiser is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van verweerder ter zitting, stelt de rechtbank de volgende feiten vast:

2.1. Eiser is geboren op [.... 1970] en is gehuwd met [echtgenote.], geboren op [... 1973]. In 2002 heeft eiser € 20.868 aan looninkomsten genoten, waarop € 4.301 aan loonheffing is ingehouden.

2.2. Verweerder heeft met dagtekening 22 januari 2003 voor het jaar 2003 aan eiser een eerste voorlopige teruggaaf verleend van € 322. Vervolgens heeft eiser voor het jaar 2003 een voorlopige teruggaaf 2003 aangevraagd in verband met kinderkorting, aanvullende kinderkorting, extra aanvullende kinderkorting, aftrek kinderopvang en aftrek eigen woning. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder met dagtekening 15 februari 2003 een tweede voorlopige teruggaaf voor het jaar 2003 verleend van € 4.190.

2.3. Naar aanleiding van de door eiser voor het jaar 2003 ingediende aangifte heeft verweerder met dagtekening 15 april 2004 een voorlopige aanslag opgelegd tot een te betalen bedrag van € 4.535, inclusief € 45 aan heffingsrente. Deze voorlopige aanslag is op 7 mei 2004 gewijzigd in een voorlopige aanslag tot een aan eiser terug te betalen bedrag van € 4.535.

2.4. In de aangifte voor het jaar 2003 heeft eiser als rente van eigenwoningschuld een bedrag van € 8460 in mindering op de voordelen uit eigen woning gebracht, waardoor de aangegeven belastbare inkomsten uit eigen woning € 7636 negatief bedroegen. De echtgenote van eiser heeft in haar aangifte voor het jaar 2003 eveneens het op deze wijze berekende bedrag van € 7636 negatief als belastbare inkomsten uit eigen woning opgevoerd.

2.5. Aan eiser is met dagtekening 25 januari 2006 een definitieve aanslag opgelegd tot een te betalen bedrag van € 4.882 inclusief € 392 aan heffingsrente. Bij de berekening van deze aanslag heeft verweerder het onder 2.4. genoemde bedrag van € 7636 niet in aanmerking genomen omdat hij dit bedrag aan de echtgenote van eiser heeft toegerekend.

2.6. Met dagtekening 25 januari 2006 is aan de echtgenote van eiseres een definitieve aanslag voor het jaar 2003 opgelegd. Bij de berekening van deze aanslag heeft verweerder het onder 2.4. genoemde bedrag van € 7636 in mindering op het belastbare inkomen uit werk en woning gebracht.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de door eiser aangegeven belastbare inkomsten uit eigen woning geheel of gedeeltelijk in aanmerking had moeten nemen bij de vaststelling van de aanslag.

3.1. Eiser voert aan dat de aanslag ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld. Naar zijn mening dient de rente van de eigen woning alsnog op het belastbare inkomen uit werk en woning in mindering te worden gebracht.

3.2. Verweerder neemt het standpunt in dat de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Het volledige bedrag van de belastbare inkomsten uit eigen woning is aan de echtgenote van eiser toebedeeld. Deze heeft in haar aangifte 2003 dit bedrag opgevoerd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 2.17, vierde lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet)

wordt een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel geacht bij de belastingplichtige en zijn partner voor de helft op te komen en een bestanddeel van de rendementsgrondslag wordt geacht bij de belastingplichtige en zijn partner voor de helft tot hun bezit te behoren indien:

1°. de gekozen onderlinge verhouding niet leidt tot een volkomen verdeling van het gemeenschappelijke inkomensbestanddeel of het bestanddeel van de rendementsgrondslag of

2°. een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel of een bestanddeel van de rendementsgrondslag niet in de aangiften van de belastingplichtige en zijn partner is opgenomen.

4.2. Tot de gemeenschappelijk inkomensbestanddelen behoren de belastbare inkomsten uit eigen woning (artikel 2.17, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wet).

4.3. Naar volgt uit beider aangiften hebben eiser en zijn echtgenote ervoor gekozen de belastbare inkomsten uit eigen woning ten bedrage van € 7636 voor 100% aan ieder van hen toe te rekenen.

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich hier voor een geval als bedoeld in artikel 2.17, vierde lid, aanhef en ten eerste, van de Wet, waarin de gekozen onderlinge verhouding niet leidt tot een volkomen verdeling van het gemeenschappelijke inkomstenbestanddelen. Van een volkomen verdeling is immers geen sprake indien het gemeenschappelijke inkomstenbestanddeel aan elk van de partners voor het volledige bedrag wordt toegerekend.

4.5. Nu de belastbare inkomsten uit eigen woning in de door eiser en zijn echtgenote gekozen onderlinge verhouding niet volkomen tussen hen zijn verdeeld, dienen deze inkomsten ingevolge artikel 2.17, vierde lid, van de Wet bij eiser en zijn echtgenote ieder voor de helft in aanmerking te worden genomen.

4.6. Het vorenstaande brengt mee dat het belastbare inkomen uit werk en woning van eiser met € 3.818 dient te worden verlaagd.

4.7. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, indien verweerder wenst over te gaan tot een corresponderende herziening van de van de echtgenote van eiser geheven belasting, artikel 16, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen hem daartoe de mogelijkheid biedt.

4.8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en de aanslag verminderen.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot één, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.050;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit treedt;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 26 januari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van S. Kedar, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.