Rechtbank 's-Gravenhage, 07-03-2007, BA0997, AWB 06/908 IB/PVV
Rechtbank 's-Gravenhage, 07-03-2007, BA0997, AWB 06/908 IB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 7 maart 2007
- Datum publicatie
- 19 maart 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2007:BA0997
- Zaaknummer
- AWB 06/908 IB/PVV
Inhoudsindicatie
Artikel 23 van de BRK bevat geen bepaling die, met opzijstelling van de bepalingen van de Wet IB 2001, verplicht tot een aftrek van de hypotheekrente en andere kosten in box 1. Met de mogelijkheid om de op het appartement rustende hypothecaire schuld te betrekken bij de vaststelling van het box 3 inkomen heeft Nederland voldaan aan de verplichtingen die uit artikel 23 van de BRK voorvloeien.
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/908 IB/PVV
Uitspraakdatum: 7 maart 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.], wonende te [Y.], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (aanslagnummer [000000000000]) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.361 (box 1), een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil (box 2) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil (box 3).
1.2. Eiser heeft een bezwaarschrift tegen deze aanslag ingediend.
1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 januari 2006 het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
1.4. Eiser heeft tegen deze uitspraak bij brief van 18 januari 2006 beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2007 te 's-Gravenhage.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [...].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiser is van beroep belastingadviseur en woonachtig op Aruba. Zijn werkzaamheden verricht hij voornamelijk op Aruba. Bij de aangifte over het jaar 2001 heeft eiser niet gekozen voor behandeling als binnenlands belastingplichtige.
2.2. Eiser heeft zijn hoofdverblijf op Aruba en bezit daarnaast de eigendom van een appartementrecht in [Y.] op het adres [a-straat] (hierna: het appartement). Het appartement heeft eiser in zijn aangifte voor het jaar 2001 aangemerkt als een eigen woning.
2.3. In zijn aangifte over het jaar 2001 heeft eiser € 28.361 aan opbrengsten uit overige werkzaamheden in Nederland aangegeven. Hierop heeft hij een bedrag van € 8.111 in mindering gebracht, zijnde het saldo van de inkomsten (€ 853) en de aftrekposten (€ 9.364) inzake het appartement. Het aldus aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser over 2001 bedraagt € 19.850.
2.4. Verweerder heeft bij de aanslagregeling de hiervoor genoemde aftrek van € 8.111 gecorrigeerd, zich hierbij op het standpunt stellend dat geen sprake is van een eigen woning die een dergelijke aftrek rechtvaardigt.
3. Geschil
3.1. In geschil is de vraag op welke wijze in 2001 de rente en kosten van het appartement in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van het belastbaar inkomen in Nederland.
3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 19.850. Eiser voert daartoe - zakelijk weergegeven - aan dat verweerder ten onrechte de rente en kosten voor het appartement niet in aftrek heeft toegelaten. Eiser stelt zich op het standpunt dat artikel 23 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK) het mogelijk maakt deze negatieve bestanddelen in aftrek te brengen op zijn box 1 inkomen.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Verweerde stelt zich op het standpunt dat op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) het appartement een tweede woning is en dat de daarop rustende hypothecaire schuld behoort tot de rendementsgrondslag van box 3. Artikel 23 BRK verplicht niet tot het in aanmerking nemen van betaalde rente en kosten voor een dergelijke tweede woning bij het box 1 inkomen.
3.4. Niet in geschil is dat indien eisers standpunt wordt gevolgd, het negatieve bestanddeel dat in mindering dient te komen op het bij de aanslag vastgestelde belastbare inkomen van eiser, gesteld moet worden op € 8.511. Tevens staat vast dat verweerder de waarde en de schulden inzake het appartement niet in aanmerking heeft genomen bij het box 3 inkomen van eiser.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De op artikel 38 van het Statuut voor het Koninkrijk gebaseerde BRK regelt de fiscale betrekkingen tussen de Koninkrijksdelen.
4.2. Ingevolge artikel 4 van de BRK wordt het recht belasting te heffen over een in Nederland gelegen onroerende zaak toegewezen aan Nederland. Artikel 23 van de BRK bepaalt dat schulden - andere dan obligatieschulden - van een inwoner van een van de landen, welke verzekerd zijn door hypotheek op onroerende goederen gelegen of gevestigd binnen een van de andere landen, alsmede rente van zodanige schulden in dat andere land in aanmerking worden genomen als negatieve bestanddelen van het vermogen, onderscheidenlijk inkomen.
4.3. Volgens artikel 7.2, lid 2 onder deel f van de Wet IB 2001 maken de belastbare inkomsten uit eigen woning in Nederland deel uit van het inkomen uit werk en woning in Nederland. Artikel 3.110 Wet IB 2001 definieert het begrip belastbare inkomsten uit eigen woning als de voordelen uit eigen woning en het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning verminderd met de op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten als bedoeld in artikel 3.120 Wet IB 2001. Onder het begrip "eigen woning" dient ingevolge artikel 3.111 Wet IB 2001, voor zover hier van belang, te worden verstaan een woning die anders dan tijdelijk als hoofdverblijf aan belastingplichtige ter beschikking staat.
4.4. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank gaat hier van uit, dat het appartement niet kwalificeert als hoofdverblijf in de zin van artikel 3.111 Wet IB 2001. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder derhalve terecht geweigerd de inkomsten en kosten terzake van het appartement in aanmerking te nemen bij de bepaling van het inkomen van eiser uit werk en woning (box 1).
4.5. Ingevolge artikel 7.7 Wet IB 2001 wordt het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3) in Nederland van buitenlandse belastingplichtigen op forfaitaire wijze bepaald. Het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op 4% van het gemiddelde van de rendementsgrondslag in Nederland aan het begin van het kalenderjaar en de rendementsgrondslag in Nederland aan het einde van het kalenderjaar. De rendementsgrondslag is de waarde van de bezittingen in Nederland verminderd met de waarde van de schulden in verband met die bezittingen in Nederland. Tot die bezittingen worden ondermeer gerekend in Nederland gelegen onroerende zaken.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het appartement te worden gerekend tot de bezittingen van eiser in de zin van artikel 7.7 Wet IB 2001 en had dit appartement alsmede de daarmee verband houdende schuld in aanmerking genomen moeten worden bij de bepaling van het inkomen uit box 3.
4.6. In zijn arrest van 27 september 2000, nr. 34 796, BNB 2001/29, heeft de Hoge Raad overwogen, dat artikel 23 van de BRK als bijzondere regeling ter vermijding van dubbele belasting, welke van toepassing is naast de algemene regeling van de heffing van inkomstenbelasting als neergelegd in de Nederlandse wet op de inkomstenbelasting, bepalingen kan bevatten, die afwijken van de in Nederland geldende regeling.
Anders dan eiser meent, betekent dit niet dat artikel 23 van de BRK dwingt tot het in aanmerking nemen van genoemde posten anders dan bij de bepaling van het box 3 inkomen.
Artikel 23 van de BRK bevat geen bepaling die, met opzijstelling van de hiervoor genoemde bepalingen van de Wet IB 2001, verplicht tot een verderstrekkende aftrek van de hypotheekrente en andere kosten zoals eiser voorstaat. Met de mogelijkheid om de op het appartement rustende hypothecaire schuld te betrekken bij de vaststelling van het box 3 inkomen heeft Nederland naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de verplichtingen die uit artikel 23 van de BRK voorvloeien.
4.7. Verweerder heeft nagelaten het appartement in aanmerking te nemen bij de bepaling van het box 3 inkomen. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat indien dit wel zou zijn gebeurd dit zou hebben geleid tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 1.490. Nu het box 3 inkomen op nihil is vastgesteld, is de aanslag naar het oordeel van de rechtbank eerder te laag dan te hoog vastgesteld.
4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 maart 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Ebbeling, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.