Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-03-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:10496 BA2051, AWB 06/2297 BPM

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-03-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:10496 BA2051, AWB 06/2297 BPM

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
20 maart 2007
Datum publicatie
2 april 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BA2051
Zaaknummer
AWB 06/2297 BPM

Inhoudsindicatie

BPM. Berekening van de belasting bij een uit België geïmporteerde personenauto. Toepassing van HR d.d. 22 september 2006, nr. 41 178, VN 2006/50.17. en HR d.d. 6 december 2002, nr. 37 666, BNB 2003/122. Verweerder heeft volgens de rechtbank een juist uitgangspunt gehanteerd door bij de berekening van de verschuldigde BPM uit te gaan van de verklaring van Volvo Cars Nederland BV dat volgens de prijslijst van januari 1989 de catalogusprijs van het meest met de personenauto vergelijkbare type Volvo 740 € 23.244 bedraagt. Met de door verweerder toegepaste vermindering van 90% heeft hij vervolgens voldoende aannemelijk gemaakt dat de nageheven BPM niet het bedrag van de BPM die nog rust op vergelijkbare auto’s die reeds in Nederland waren geregistreerd, overschrijdt.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/2297 BPM

Uitspraakdatum: 20 maart 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.], wonende te [Y.], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane te [P.], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 13 januari 2006 op het bezwaar van eiser tegen de voldoening op aangifte van belasting voor personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2007.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [...].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Eiser heeft een uit België afkomstige personenauto van het merk Volvo, type 740 2.3 GL sedan, bouwjaar 1989 (hierna: de personenauto) geïmporteerd. Op 29 juli 2005 heeft eiser met betrekking tot de personenauto aangifte voor de BPM gedaan. De belasting is berekend op € 711, welk bedrag door eiser op aangifte is afgedragen. Bij die berekening is uitgegaan van een cataloguswaarde voor de personenauto van € 30.376.

2.2. Met dagtekening 8 september 2005 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen voornoemde voldoening op aangifte. Bij de behandeling van het bezwaar heeft verweerder geconstateerd dat bij de berekening van de belasting is uitgegaan van een onjuiste cataloguswaarde. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder uitgaande van een cataloguswaarde van € 23.244 een herberekening gemaakt, hetgeen resulteerde in een nadere vaststelling van de BPM op € 512.

2.3. In geschil is de hoogte van de door eiser verschuldigde BPM.

2.4. Eiser heeft aangevoerd dat hij in het geheel geen BPM verschuldigd is. Volgens de ANWB/Bovag-koerslijst van november/december 1996 heeft de personenauto een koerslijstwaarde van f 8.000 bij een kilometerstand van 140.000. Nu de personenauto daarna niet meer voorkomt in de koerslijsten, had verweerder bij toepassing van de tegenbewijsregeling moeten bekijken hoe daarmee om te gaan; dit heeft verweerder nagelaten hetgeen in strijd is met de wet. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat het ANWB keuringsrapport kan dienen als aanvullend bewijs voor de waarde volgens de koerslijst van 1996. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat hij tot dusverre in verband met uitgevoerde reparaties aan de personenauto in totaal € 2.635,09 heeft betaald.

2.5. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken en zich op het standpunt gesteld dat de verschuldigde BPM zoals berekend in de uitspraak op bezwaar juist is.

2.6. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) wordt de belasting berekend op basis van de netto catalogusprijs. Hieronder moet in het voorliggende geval worden verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting en bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's. Onder catalogusprijs moet worden verstaan de in Nederland door de importeur of de fabrikant aan de wederverkopers kenbaar gemaakte prijs die naar zijn inzicht bij de verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen.

Artikel 10, tweede lid, van de Wet kent voor gebruikte auto's een forfaitaire afschrijvingsmethode waarmee bij de berekening van de BPM rekening wordt gehouden. Verweerder heeft bij de berekening van de verschuldigde BPM deze forfaitaire afschrijvingsmethode gehanteerd en is uitgegaan van een verminderingpercentage van 90%.

2.7. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 september 2006, nr. 41 178, VN 2006/50.17, geoordeeld dat de afschrijvingstabel van artikel 10, tweede lid, van de Wet niet in overeenstemming is met het Europese recht. Dat betekent echter niet dat in het geheel geen BPM kan worden geheven. Blijkens voornoemd arrest van de Hoge Raad, in samenhang met zijn arrest van 6 december 2002, nr. 37 666, BNB 2003/122, dient te worden beoordeeld of de berekende BPM niet het bedrag van de BPM die nog rust op vergelijkbare auto's die reeds in Nederland waren geregistreerd, overschrijdt.

2.8. Verweerder is bij de berekening van de verschuldigde BPM uitgegaan van de verklaring van Volvo Cars Nederland BV dat volgens de prijslijst van januari 1989 de catalogusprijs van het meest met de personenauto vergelijkbare type Volvo 740 € 23.244 bedraagt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank hiermee, gezien het bepaalde in artikel 9, vierde lid, van de Wet, een juist uitgangspunt gehanteerd.

2.9. Verweerder heeft op de belasting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet een vermindering toegepast van 90%. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat met die vermindering de nageheven BPM niet het bedrag van de BPM die nog rust op vergelijkbare auto's die reeds in Nederland waren geregistreerd, overschrijdt. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

2.10. Uit het feit dat de personenauto tot 29 juli 2006 APK is goedgekeurd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de waarde van de personenauto in ieder geval niet, zoals eiser bepleit, op nihil kan worden gesteld. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank gaat hier van uit dat het door Volvo Cars Nederland BV gehanteerde type Volvo niet meer voorkomt op ANWB koerslijsten van na november/december 2006. Op die ANWB koerslijst van november/december 1996 staat als verkoopprijs voor dit type auto aan de particuliere gebruiker vermeld ƒ 12.500 (€ 5.672), waaruit blijkt dat uitgaande van de catalogusprijs van € 23.244 in 7 jaar 75,5% werd afgeschreven. Bij die berekening wordt uitgegaan van een gemiddeld aantal kilometers dat op jaarbasis met een dergelijk voertuig is gereden van 20.000. De belastingdienst past bij een leeftijd van 7 jaar reeds een afschrijvingspercentage toe van 82%. De belastingdienst gaat daarmee derhalve van een snellere waardedaling uit dan de reguliere autohandel. De rechtbank acht aannemelijk dat die lijn zich voortzet in de afschrijvingspercentages voor auto's van 8 jaar en ouder.

2.10. De door eiser overgelegde informatie geeft geen aanleiding te concluderen dat er een hoger percentage voor de waardevermindering moet worden gehanteerd dan het percentage van 90% dat door verweerder wordt verdedigd. De waarde die een verzekeringmaatschappij hanteert ter vaststelling van de verzekeringspremie kan niet worden beschouwd als een door de fabrikant of importeur aan de wederverkopers kenbaar gemaakte adviesverkoopprijs als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de Wet. De door eiser ter zitting overgelegde kopie uit "De onschatbare klassieker" is niet bruikbaar voor de vaststelling van de waardevermindering nu de daarin opgenomen informatie ziet op een Volvo 240 en niet op een Volvo 740 waarover het voorliggende geschil gaat. De facturen waaruit blijkt dat na de aangifte voor de BPM diverse reparaties aan de personenauto hebben plaatsgevonden, kunnen evenmin tot de conclusie leiden dat bij de vaststelling van de waardevermindering ten tijde van de aangifte is uitgegaan van verkeerde gegevens. Het enkele feit dat de ANWB adviseert de personenauto te vervangen op grond van de te verwachten reparatiekosten kan ook niet tot de conclusie leiden dat de waarde ten tijde van de aangifte te hoog is vastgesteld. Dat advies wordt immers slechts ingegeven vanuit een kosten/baten analyse en behelst geen concrete waardevaststelling.

2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 20 maart 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Ebbeling, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Riel, griffier.

Afschrift aangetekend

verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.