Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 03-04-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:10670 BA2954, AWB 06/3185 ZORG

Rechtbank 's-Gravenhage, 03-04-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:10670 BA2954, AWB 06/3185 ZORG

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
3 april 2007
Datum publicatie
16 april 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BA2954
Zaaknummer
AWB 06/3185 ZORG

Inhoudsindicatie

Artikel 43 Zorgverzekeringswet; artikel 13a Wet LB. Inhouding inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.

Eiseres heeft in 2006 een lijfrente-uitkering ontvangen welke voor een deel ziet op een periode voor de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006. De inhouding van de inkomensafhankelijke bijdrage over de gehele lijfrente-uitkering is terecht. De Zorgverzekeringswet kent voor dergelijke gevallen geen overgangsregeling.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/3185 ZORG

Uitspraakdatum: 3 april 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.], wonende te [Y.], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 22 februari 2006 op het bezwaar van eiseres tegen de inhouding van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: de inkomensafhankelijke bijdrage) op een door eiseres in 2006 ontvangen lijfrente-uitkering.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2007.

Eiseres is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [...].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Eiseres heeft ter zake van een lijfrenteverzekering op 16 januari 2006 van Interpolis een netto-bedrag van € 4.931,31 ontvangen. Interpolis heeft over het bruto-bedrag van de lijfrente-uitkering van € 6.209 onder meer een inkomensafhankelijke bijdrage van € 273,19 (4,4% van € 6.209) ingehouden en afgedragen. De lijfrente-uitkering heeft betrekking op de periode 19 juli 2005 tot 19 januari 2006.

2.2. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de inkomensafhankelijke bijdrage over het deel van de lijfrente-uitkering dat op het jaar 2005 ziet, terecht is ingehouden.

2.3. Eiseres heeft voor haar standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De inhouding van de inkomensafhankelijke bijdrage is gebaseerd op de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw), welke wet in de periode van 19 juli 2005 tot en met 31 december 2005 nog niet in werking is getreden. Het kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest om de inkomensafhankelijke bijdrage in te houden op inkomsten die betrekking hebben op de periode vóór de inwerkingtreding van de Zvw.

Wettelijk kader

2.4. Op 1 januari 2006 is de Zvw - grotendeels - in werking getreden. De hier van belang zijnde bepalingen luiden als volgt.

2.4.1. Artikel 41 van de Zvw:

"De verzekeringsplichtige is een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd."

2.4.2. Artikel 42 van de Zvw:

"De inkomensafhankelijke bijdrage over een jaar wordt geheven over het bijdrage-inkomen van dat jaar."

2.4.3. Artikel 43 van de Zvw:

"1. Het bijdrage-inkomen van een jaar is het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de verzekeringsplichtige in dat jaar is genoten aan:

a. belastbaar loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting, verminderd met de ingevolge artikel 46 genoten vergoeding en met uitzondering van loon als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen b tot en met h, van de Wet op de loonbelasting 1964 waarover de belasting op grond van artikel 27a, eerste lid, van die wet is verschuldigd door de inhoudingsplichtige en het hierdoor voor de werknemer in de zin van die wet ontstane voordeel, en vermeerderd met loon, bepaald volgens de regels van artikel 3.82 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

(...)

d. belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen, bepaald volgens de regels van afdeling 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001."

2.4.4. Met betrekking tot artikel 43 van de Zvw wordt in de memorie van toelichting bij de Regeling van een sociale verzekering voor geneeskundige zorg ten behoeve van de gehele bevolking (Zorgverzekeringswet), Kamerstukken II, 2003-2004, 29 763, nr. 3, het volgende - voor zover van belang - opgemerkt:

"In artikel 43 wordt het bijdrage-inkomen bepaald. Het wordt in zijn algemeenheid gevormd door het inkomen uit tegenwoordige en vroegere arbeid.

Zoals in het algemene deel van deze toelichting is aangegeven wordt geheven over:

a. Het overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting vastgestelde belastbare loon, verminderd met de van de werkgever/uitkeringsinstantie ontvangen vergoeding van de bijdrage en met uitzondering van loonbestanddelen die in de zogenoemde eindheffing zijn betrokken, voor zover dit inkomen niet van een inhoudingsplichtige in de zin van de loonbelasting dan wel de Wfsv is ontvangen (van een buitenlandse werkgever ontvangen loon);

(...)

e. periodieke uitkeringen en verstrekkingen, bepaald volgens de regels van afdeling 3.5 van de Wet IB 2001, zoals alimentatie-uitkeringen.

Het bijdrage-inkomen wordt ten minste op nihil gesteld. Dat betekent dat geen verrekening over de jaargrens plaatsvindt, indien de som van de bovengenoemde inkomensbestanddelen per saldo tot een negatief resultaat leidt. Wel kunnen negatieve inkomensbestanddelen worden verrekend met het in hetzelfde jaar genoten positieve inkomensbestanddelen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat geen verrekening kan plaatsvinden tussen inkomensbestanddelen die in de inhoudingsfeer worden meegenomen enerzijds en inkomensbestanddelen die in de aanslagsfeer worden meegenomen anderzijds.

2.4.5. Artikel 13a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB):

"1. Loon wordt beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop het:

a. betaald of verrekend wordt, ter beschikking van de werknemer wordt gesteld of rentedragend wordt, dan wel

b. vorderbaar en tevens inbaar wordt."

2.4.6. Artikel 27d van de Wet LB:

"1. Indien de werknemer ook verzekeringsplichtig is in de zin van de Zorgverzekeringswet, geschiedt de heffing van de ingevolge de Zorgverzekeringswet over het loon verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage gelijktijdig met die van de belasting en geschiedt de afdracht van die bijdrage en de belasting op één aangifte, een en ander met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de heffing en de invordering van de loonbelasting."

Beoordeling

2.5. Vaststaat dat de lijfrente-uitkering in januari 2006 door Interpolis is betaald en door eiseres is ontvangen. Op grond van artikel 13a, eerste lid, van de Wet LB heeft eiseres de lijfrente-uitkering in 2006 genoten. Gelet hierop, met in achtneming van de onder 2.4 genoemde wetsartikelen, is eiseres de inkomensafhankelijke bijdrage over de gehele lijfrente-uitkering verschuldigd en heeft Interpolis terecht de inkomensafhankelijke bijdrage over de gehele lijfrente-uitkering ingehouden.

2.6. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de Zvw geen overgangsregeling kent voor die gevallen waarin betalingen die betrekking hebben op de periode vóór de ingangsdatum van de Zvw buiten de grondslag voor de inkomensafhankelijke bijdrage moeten worden gehouden. Het betoog van eiseres op dit punt vindt geen steun in de wet, de parlementaire geschiedenis en ook overigens niet in het recht.

2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.