Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-03-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:BW2724 ECLI:NL:RBSGR:2007:9097 BA3957, AWB 05/9253 OB

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-03-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:BW2724 ECLI:NL:RBSGR:2007:9097 BA3957, AWB 05/9253 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 maart 2007
Datum publicatie
26 april 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BA3957
Zaaknummer
AWB 05/9253 OB

Inhoudsindicatie

Fiscale eenheid OB tussen instellingen op gebied van verzorging van gehandicapten. Geen financiële en organisatorische verwevenheid.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/9253 OB

Uitspraakdatum: 30 maart 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

de stichting [stichting 1], gevestigd te [A],

de stichting [stichting 2], gevestigd te [B],

de stichting [stichting 3], gevestigd te [C],

de stichting [stichting 4], gevestigd te [D],

de stichting [stichting 5], gevestigd te [E],

de stichting [stichting 6], gevestigd te [F],

de stichting [stichting 7] (voorheen: [oude naam stichting 7]), gevestigd te [G],

de stichting [stichting 8], gevestigd te [H],

de stichting [stichting 9], gevestigd te [I],

de stichting [stichting 10], gevestigd te [J], en

de stichting [stichting 11],

eiseressen,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft bij beschikking het verzoek van eiseressen om hen voor de heffing van omzetbelasting aan te merken als één ondernemer afgewezen. Verweerder heeft de beschikking bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2005 gehandhaafd.

1.2. Eiseressen hebben daartegen bij brief van 13 december 2005, ontvangen bij de rechtbank op 14 december 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2007 te 's-Gravenhage.

Namens eiseressen zijn daar verschenen [...]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [...].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseressen zijn, met uitzondering van de stichting [stichting 1] (hierna: [stichting 1]), alle actief op het gebied van de verzorging, inclusief de bijbehorende dienstverlening, van mensen met een verstandelijke handicap. Als zodanig zijn zij alle ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). De door hen verrichte prestaties op het gebied van de verzorging zijn vrijgesteld van omzetbelasting.

2.2. Eiseressen hebben op enig moment besloten te gaan samenwerken op niet-zorginhoudelijke gebieden als administratie, huisvesting en automatisering. Ter verwezenlijking van de samenwerking biedt [stichting 1] een dienstenpakket aan de overige eiseressen (hierna: de aangesloten stichtingen) aan. De verantwoordelijkheid op niet-zorginhoudelijk gebied berust bij [stichting 1]. De aangesloten stichtingen blijven verantwoordelijk op zorginhoudelijk gebied. De contracten op dit gebied worden afgesloten door de aangesloten stichtingen zelf en eventuele budgetkortingen komen te hunne laste.

2.3. [stichting 1] verricht haar diensten jegens de aangesloten stichtingen tegen doorbelasting van de in dit verband door [stichting 1] gemaakte kosten.

2.4. Eiseressen beschikken niet over een gezamenlijke bankrekening waarover zij elk vrijelijk kunnen beschikken. Zij zijn niet statutair aansprakelijk voor elkaars schulden.

2.5. De aangesloten stichtingen hebben elk een eigen bestuur en een eigen raad van toezicht. Elk bestuur is zelfstandig en bij uitsluiting bevoegd ten aanzien van de eigen stichting; zij besluiten ten aanzien van door [stichting 1] te verlenen diensten bij meerderheid van stemmen. Enige bestuursmacht als bedoeld in artikel 2:291 BW is door hen niet overgedragen. Het bestuur van [stichting 1] wordt gevormd uit de besturen van de aangesloten stichtingen. De raad van toezicht van [stichting 1] wordt gevormd door de voorzitters van de raden van toezicht van de aangesloten stichtingen.

3. Geschil

3.1. Het geschil betreft de vraag of tussen eiseressen sprake is van de voor de vorming van een fiscale eenheid vereiste financiële en organisatorische verwevenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet.

3.2. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat sprake is van de vorenbedoelde financiële en organisatorische verwevenheid, terwijl verweerder zulks bestrijdt. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen in de stukken en ter zitting zijn aangevoerd. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van economische verwevenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet.

3.3. Eiseressen concluderen tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en wijziging van de beschikking in die zin dat eiseressen met ingang van 1 juli 2006 worden aangemerkt als één ondernemer in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Voor financiële verwevenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet is vereist dat de financiële positie en/of de financiële gedragingen van de aangesloten stichtingen rechtstreeks afhankelijk zijn van de financiële positie van [stichting 1] dan wel de financiële positie van [stichting 1] rechtstreeks van invloed is op de aangesloten stichtingen.

4.2. Ter ondersteuning van hun betoog dat aan deze voorwaarde is voldaan hebben eiseressen kort samengevat het volgende aangevoerd:

a. de aangesloten stichtingen moeten het door [stichting 1] bepaalde financiële beleid opvolgen; als zij dit niet doen dienen zij uit het samenwerkingsverband te treden;

b. de te verwachten inkomsten en uitgaven van eiseressen worden vastgelegd in een gezamenlijke begroting en er is een geconsolideerd jaarverslag;

c. [stichting 1] en de aangesloten stichtingen beschikken over een gezamenlijke bankrekening, waarop zij tijdelijk overtollig kasgeld financieel uitnutten;

d. er is sprake van één bancair systeem voor [stichting 1] en de aangesloten stichtingen. Medewerkers in loondienst van [stichting 1] zijn handelingsbevoegd op het bankingterrein van de aangesloten stichtingen;

e. de aangesloten stichtingen werden verplicht de door derden aan [stichting 1] geadviseerde hardware en software te implementeren; als zij dit niet doen, dienen zij uit het samenwerkingsverband te treden;

f. de aangesloten stichtingen werden verplicht het door derden aan [stichting 1] geadviseerd Arbo-beleid te implementeren; als zij dit niet doen dienen zij uit het samenwerkingsverband te treden;

g. het personeel op financieel en organisatorisch gebied van de aangesloten stichtingen gaat over naar [stichting 1]. Zij blijven hun werkzaamheden voor de stichting waar zij vandaan komen, verrichten maar zijn verplicht in voorkomende gevallen collega's van andere stichtingen bij te staan. Bij personeelsmutaties beslist [stichting 1] over de vervanging van de werknemer. Eventuele hogere salariskosten worden integraal doorbelast aan de betreffende stichting en indien een aangesloten stichting uit het samenwerkingsverband stapt, is zij verplicht het vanuit [stichting 1] voor haar werkzame personeel in dienst te nemen;

h. de aangesloten stichtingen maken gebruik van een eenduidige lay-out waaruit duidelijk blijkt dat zij onderdeel zijn van het samenwerkingsverband met [stichting 1];

i. in één specifieke situatie heeft [stichting 1] financiële lasten van een aangesloten stichting op zich genomen, welke lasten niet zijn doorberekend aan de betreffende stichting;

j. [stichting 1] controleert dagelijks de gang van zaken op financieel en organisatorisch gebied bij de aangesloten stichtingen en kan zo nodig ingrijpen.

4.3. Verweerder heeft hiertegen onder meer aangevoerd dat de aangesloten stichtingen elk over eigen inkomsten beschikten, die zij op eigen bankrekeningen ontvingen en die zij naar eigen inzicht en ten eigen bate kunnen aanwenden. Hij heeft voorts gemotiveerd gesteld dat eiseressen niet vrijelijk gebruik kunnen maken van de gezamenlijke geldmiddelen en niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor elkaars schulden.

4.4. Eiseressen hebben deze stellingen naar het oordeel van de rechtbank niet of althans onvoldoende weerlegd, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Voorts hebben zij ter zitting verklaard dat, indien bij een aangesloten stichting moet worden ingegrepen, dit uiteindelijk geschiedt door de raad van toezicht van de betreffende stichting. Op grond van het vorenstaande ontvalt naar het oordeel van de rechtbank de feitelijke grondslag aan de onder 4.2, sub a, d en j, weergegeven stellingen van eiseressen.

4.5. Gelet op het overwogene onder 4.4, in samenhang met de vaststaande feiten, hebben eiseressen met al hetgeen zij voor het overige hebben aangevoerd tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de financiële positie en/of de financiële gedragingen van de aangesloten stichtingen rechtstreeks afhankelijk zijn van de financiële positie van [stichting 1] dan wel de financiële positie van [stichting 1] rechtstreeks van invloed is op de aangesloten stichtingen. De rechtbank acht weliswaar aannemelijk dat [stichting 1] op financieel gebied een belangrijke beleidsbepalende en coördinerende rol vervult, maar niet dat die rol zo groot is dat sprake is van rechtstreekse financiële afhankelijkheid c.q. invloed in de vorenbedoelde zin.

4.6. Voor organisatorische verwevenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet is vereist dat de aangesloten stichtingen onder een gezamenlijke, althans als een eenheid functionerende, leiding van [stichting 1] staan, dan wel de leiding van de aangesloten stichtingen ten opzichte van die van [stichting 1] in een positie van feitelijke ondergeschiktheid verkeert.

4.7. Ter ondersteuning van hun betoog dat aan deze voorwaarde is voldaan hebben eiseressen kort samengevat het volgende aangevoerd:

a. eiseressen werken al sinds 1982 nauw met elkaar samen;

b. het bestuur van [stichting 1] bestaat uit bestuursleden van de aangesloten stichtingen;

c. de aangesloten stichtingen zijn alleen op zorginhoudelijk gebied autonoom, op niet-zorginhoudelijk gebied is sprake van een door [stichting 1] opgelegde integratie;

d. het personeel op financieel en organisatorisch gebied van de aangesloten stichtingen gaat over naar [stichting 1]. Zij blijven hun werkzaamheden verrichten voor de stichting waar zij vandaan komen, maar zijn verplicht in voorkomende gevallen collega's die voor andere stichtingen werken bij te staan;

e. bij personeelsmutaties beslist [stichting 1] op welke wijze de werknemer wordt vervangen, de aangesloten stichtingen hebben daar in principe geen invloed op;

f. de aangesloten stichtingen maken gebruik van een eenduidige lay-out waaruit duidelijk blijkt dat zij onderdeel zijn van het samenwerkingsverband met [stichting 1];

g. [stichting 1] kan aangesloten stichtingen verplicht laten uittreden indien daartoe aanleiding bestaat;

h. de aangesloten stichtingen zijn verplicht hun werkzaamheden uit te oefenen in overeenstemming met de identiteit van [stichting 1];

i. de inrichting van de financiële administratie en het managementinformatiesysteem van de aangesloten stichtingen zijn voorgeschreven door [stichting 1].

4.8. Verweerder heeft hiertegen onder meer aangevoerd dat, mede gelet op de onder 2.5 vermelde feiten, van ondergeschiktheid van de besturen van de aangesloten stichtingen aan het bestuur van [stichting 1] geen sprake is en voorts dat de besturen van de aangesloten stichtingen beslissen bij meerderheid van stemmen, zodat het bestuur van [stichting 1] geen doorslaggevende invloed heeft binnen het bestuur van een aangesloten stichting. Verweerder gemotiveerd gesteld dat evenmin sprake is van een gemeenschappelijk leiding of van bestuurlijke invloed. In dit verband verwijst verweerder naar de brochure van [stichting 1] die hij als bijlage 12 bij het verweerschrift heeft overgelegd. Hierin staat expliciet vermeld dat [stichting 1] bestaat uit "zelfstandige, regionaal werkende organisaties".

4.9. Gelet op het overwogene onder 4.8, in samenhang met de vaststaande feiten, hebben eiseressen met al hetgeen zij hebben aangevoerd tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de aangesloten stichtingen onder een gezamenlijke, althans als een eenheid functionerende, leiding van [stichting 1] staan, dan wel de leiding van de aangesloten stichtingen ten opzichte van die van [stichting 1] in een positie van feitelijke ondergeschiktheid verkeert. De rechtbank acht weliswaar aannemelijk dat [stichting 1] op organisatorisch gebied een belangrijke beleidsbepalende en coördinerende rol vervult op niet-zorginhoudelijk gebied, maar niet dat die rol zo groot is dat sprake is van een gezamenlijke leiding dan wel feitelijke ondergeschiktheid in de vorenbedoelde zin.

4.10. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, mr. K.M. Braun en mr. G.J. Ebbeling in tegenwoordigheid van mr.

L.M. Holdert, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.