Rechtbank 's-Gravenhage, 18-06-2007, BA8354, AWB 06/1577 OB
Rechtbank 's-Gravenhage, 18-06-2007, BA8354, AWB 06/1577 OB
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 18 juni 2007
- Datum publicatie
- 2 augustus 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2007:BA8354
- Zaaknummer
- AWB 06/1577 OB
Inhoudsindicatie
In geschil is of de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht is opgelegd en de boete-beschikking terecht is genomen.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/1577 OB
Uitspraakdatum: 23 februari 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [000000000000000000]), gedagtekend 27 oktober 2005, opgelegd van € 12.662, vermeerderd met een bedrag van € 857 aan heffingsrente. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 6.331.
1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 januari 2006 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3 Eiser heeft daartegen bij brief gedateerd 2 februari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 6 februari 2006, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft enige op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2007 te 's-Gravenhage.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen de heer [A] en mevrouw [B].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1 Naar aanleiding van de door eiser over de jaren 2002 en 2003 gedane aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen is in mei 2005 een boekenonderzoek bij eiser ingesteld. Op basis van het naar aanleiding van dat onderzoek op 17 augustus 2005 opgestelde rapport heeft verweerder aanleiding gezien de in de aangiften over beide jaren als omzet respectievelijk als inkomsten uit arbeid aangegeven bedragen te corrigeren. Blijkens de bij de uitspraak op bezwaar gehandhaafde naheffingsaanslag van 27 oktober 2005, betrekking hebbend op de omzetbelasting, bedraagt deze correctie € 7.705 over het jaar 2002 en € 84.055 over het jaar 2003.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht is opgelegd en de boete-beschikking terecht is genomen.
3.2. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend. Eiser voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan. De door verweerder over 2002 en 2003 aan-gebrachte omzetcorrecties hadden achterwege behoren te blijven, omdat in beide jaren - anders dan verweerder veronderstelt - geen privé-opnames hebben plaatsgevonden. Gezien de lage omzetten was daar geen ruimte voor. Eiser heeft geleefd van zijn inkomsten uit dienstbetrekking. De stortingen die in beide jaren hebben plaatsgevonden houden geen ver-band met het behalen van omzet maar met het aangaan van diverse leningen. Omdat sprake is van een kleinschalige onderneming met beperkte openingstijden (eiser heeft naast de winkel een full-time baan en heeft geen personeel in dienst) en omdat de onderneming zich toelegt op (met name) de verkoop van telefoonkaarten, gaat het niet aan, om eisen te stellen aan het bijhouden van het kasboek en de voorraadadministratie op een wijze als verweerder dat klaarblijkelijk verlangt. Eiser heeft nadrukkelijk de stelling van verweerder, verwoord in het verweerschrift, weersproken dat in zijn administratie (bij de vermelding van omzetcijfers en van kassaldi) met een afronding van € 50 wordt gewerkt. De verkoopprijzen in de winkel zijn telkens een veelvoud van € 5, hetgeen terug te vinden is in de verantwoorde dag- en weekomzetten. Van afronding is dan ook in het geheel geen sprake. Eiser heeft verder ver-klaard dat hij telkens tevergeefs getracht heeft om met zijn boekhouder in contact te komen. Dit is de reden dat de mogelijkheid om het bezwaarschrift nader te motiveren, onbenut is gebleven
3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bij het boekenonderzoek gebleken tekortkomingen in eisers administratie van dien aard zijn, dat eiser niet aan de ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) op hem rustende administra-tieve verplichtingen heeft voldaan en dat dit - nu hij bij eerdere onderzoeken in de jaren 2001 en 2002 ook al op het bestaan van dergelijke tekortkomingen is gewezen - omkering en ver-zwaring van de bewijslast tot gevolg heeft. Een zelfde gevolgtrekking moet worden verbon-den aan het gegeven dat eiser verzuimd heeft om het bezwaarschrift nader te motiveren. Aan de door eiser eerst bij het beroepschrift overgelegde leningsovereenkomst van € 50.000 kan geen betekenis worden toegekend, omdat niet het origineel maar een kopie van het contract is overgelegd. Ook overigens zijn geen bewijsstukken voor het bestaan van de door eiser gestelde leningen overgelegd. Al hetgeen door en namens eiser is aangevoerd ten betoge dat en waarom voor het opleggen van de omzetcorrecties geen plaats was, kan - gelet op de op eiser rustende bewijslast - geen doel treffen.
3.4. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag en boetebeschikking. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank overweegt ambtshalve dat de onderneming van eiser, naar ook in het rapport van het boekenonderzoek naar voren komt, in 2002 in de vorm van een eenmanszaak werd gedreven en vanaf 1 januari 2003 in de vorm van een vennootschap onder firma, handelend onder de naam 'V.o.f. [A]'. De v.o.f., in de producties van eiser ook wel aangeduid als '[B] V.O.F.' zou met ingang van laatstgenoemde datum zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
De aangifte over 2003 is evenwel niet ten name van de v.o.f. gedaan maar ten name van eiser zelf, met gebruikmaking van de nog op zijn naam gestelde aangiftebiljetten. Verweerder heeft ter zitting toegegeven dat door hem abusievelijk is nagelaten om de wijziging van rechtsvorm intern te verwerken, althans om aan eiser vanaf 2003 aangiftebiljetten op naam en fiscaal nummer van de v.o.f. uit te reiken. De omstandigheid dat op 6 december 2004 door de boekhouder van eiser schriftelijk en onder overlegging van een uittreksel Kamer van Koophandel, is verzocht om de naamswijziging in de administratie te verwerken, is voor verweerder geen reden geweest om met terugwerkende kracht de tenaamstelling van de over 2003 gedane aangifte omzetbelasting alsnog aan te passen en om vervolgens de naheffings-aanslag over dat jaar op naam en belastingnummer van de v.o.f. te stellen.
Omdat niet alleen de aangifte omzetbelasting 2003, maar ook de door eisers boekhouder opgestelde jaarrekening 2003 op de naam van eiser zelf is gesteld - in deze verslaglegging wordt zelfs vermeld dat de onderneming in de vorm van een eenmanszaak wordt gedreven - ziet de rechtbank geen termen aanwezig aan het zojuist overwogene gevolgen te verbinden voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag.
4.2. Artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) schrijft voor dat het bestuursorgaan gehouden is binnen vier weken na de dag van verzending van het beroep-schrift de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank in te zenden. Daartoe behoren alle stukken - niet een selectie daarvan - die voor de rechtbank voor de beoordeling van het beroep relevant kunnen zijn en die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming van het bestuursorgaan. Gebleken is dat verweerder dit voorschrift met voeten heeft getreden. Van de volgens verweerder onvolkomen boekhouding en administratieve verslaglegging is geen enkel stuk overgelegd. De door verweerder vermelde mutaties in het kasboek bijvoor-beeld - waarvan de al dan niet correcte weergave van de omzet en van de saldi onderwerp van geschil vormt - zijn slechts te distilleren aan de hand van hetgeen verweerder dienaan-gaande heeft opgemerkt, zonder dat verificatie aan de hand van het dossier mogelijk is. De jaarstukken over 2002 en 2003, waarnaar in het rapport van het boekenonderzoek wordt verwezen behoren evenmin tot de door verweerder ingezonden stukken. Eerst ter zitting is (van de zijde van eiser) een gedeelte van bedoelde jaarstukken overgelegd.
4.3. De rechtbank overweegt voorts dat - anders dan in het verweerschrift wordt gesteld en in de bij verweerders uitspraak op bezwaar behorende motiveringsbrief van 13 december 2005 lijkt te worden gesuggereerd - de omstandigheid dat namens eiser geen gebruik is gemaakt van de uitnodiging om het ingediende bezwaarschrift nader te motiveren, op zich geen omkering en verzwaring van de bewijslast met zich brengt. De door verweerder in dat verband aangehaalde wettelijke voorschriften bieden daartoe geen grondslag.
Het standpunt van verweerder dat in het onderhavige geval de administratieve verplichtingen van artikel 52 van de AWR niet zijn nagekomen, is van de zijde van eiser gemotiveerd betwist. Zijns inziens ziet verweerder hierbij geheel het kleinschalige en zeer part-time karakter van de bedrijfactiviteiten over het hoofd. De wijze waarop een en ander wordt geadministreerd is dan ook - hoewel summier - toereikend, aldus eiser. De verwijzing naar eerdere kritiek op tekortkortingen in de administratie - verweerder doelt daarmee kennelijk op de periode waarin eiser een andere onderneming van grotere omvang exploiteerde - kan dan ook geen doel treffen, zo stelt eiser. Ten bewijze dat verweerder ten onrechte zijn verklaring in twijfel trekt dat het kasboek de werkelijke omzet vermeldt en daarom ook ten onrechte tot het aanbrengen van omzetcorrecties is overgaan, heeft eiser ter zitting zijn door verweerder verworpen stelling dat hij geld heeft geleend om het kassaldo aan te vullen, nader onderbouwd door overlegging van een fotokopie van een bankafschrift, blijkens hetwelk eiser op 18 november 2004 door overmaking van € 7.000 naar [C] te [plaats] (Turkije) een gedeeltelijke aflossing op een door die persoon verstrekte lening van
€ 50.000 heeft verricht. Een op die lening betrekking hebbende schuldverklaring had eiser reeds eerder in het geding gebracht.
4.4 Bij deze stand van zaken, gelet enerzijds op hetgeen eiser niet of onvoldoende weersproken naar voren heeft gebracht en anderzijds op de vergaande onvolledigheid van het door verweerder aan de rechtbank ingezonden dossier, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die omkering en verzwaring van de bewijslast tot gevolg hebben.
Met name door de incompleetheid van de stukken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder, met hetgeen hij in geding heeft aangevoerd en overgelegd, de reden tot het aanbrengen van de betwiste omzetcorrecties niet aannemelijk heeft gemaakt.
Aan het vorenoverwogene moet de gevolgtrekking worden verbonden dat hiermede de grondslag aan de bij verweerders uitspraak op bezwaar gehandhaafde naheffingsaanslag en boetebeschikking is komen te ontvallen. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de boetebeschikking;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 23 februari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgespro-ken door mr. K.M. Braun, mr. H. Ollermann en mr. G.J. Ebbeling in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.