Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-06-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:11023 BA8534, AWB 06/4410 FB

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-06-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:11023 BA8534, AWB 06/4410 FB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 juni 2007
Datum publicatie
2 juli 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BA8534
Zaaknummer
AWB 06/4410 FB

Inhoudsindicatie

forensenbelasting, beschikbaar houden of verblijven. onjuiste voorlichting. beroep op vertrouwensbeginsel ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/4410 FB

Uitspraakdatum: 5 juni 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.], wonende te [Y.], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [P.], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan eiser is met dagtekening 31 december 2005 voor het jaar 2005 een aanslag opgelegd in de forensenbelasting (hierna: de aanslag) voor een bedrag van € 280,- inzake het object [adres A.] te [B.].

1.2. Bij uitspraak op bezwaar van 20 maart 2006 heeft verweerder het door eiser tegen de aanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 1 mei 2007 beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2007. Namens verweerder zijn verschenen [...]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 12 februari 2007 aan eiser op het adres [adres B.], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 15 februari 2007 op het afhaalkantoor [afhaalkantoor] is afgehaald, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2.1. Eiser heeft hoofdverblijf buiten de gemeente [P.] en is eigenaar van een recreatiewoning binnen de gemeente [P.], plaatselijk bekend als [adres A.] te [B.] (hierna: de recreatiewoning).

3. Geschil

3.1. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de belastingaanslag. Eiser voert daartoe aan dat de Belastinggids 2005 van de gemeente [P.] de volgende tekst bevat: "Heeft u uw hoofdverblijf niet in de gemeente [P.], maar beschikt u hier wel over een gemeubileerde woning waar u meer dan 90 dagen van het belastingjaar verblijft, dan moet u forensenbelasting betalen." Eiser, afkomstig uit [P.], maar al 26 jaar in Limburg woonachtig, stelt dat hij minder dan 90 dagen per jaar in de recreatiewoning verblijft, omdat hij de recreatiewoning alleen gebruikt voor familieaangelegenheden. Eiser wijst daarbij op het lage verbruik van elektra, gas en water.

3.2. Verweerder stelt dat de aanslag terecht is opgelegd. Verweerder voert aan dat eiser aan de aangehaalde passage in de Belastinggids 2005 niet het vertrouwen kan ontlenen dat hij geen forensenbelasting is verschuldigd. De passage is helaas onjuist en deze vergissing is het jaar daarop hersteld.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet, voor zover thans van belang, kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan negentig dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.

4.2. In de gemeente [P.] gold ten tijde van belang de Verordening forensenbelasting [P.] 2005 (hierna: de verordening). Artikel 2, eerste lid, van de verordening bepaalt dat onder de naam forensenbelasting een directe belasting wordt geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Artikel 4 van de verordening bepaalt dat de belasting per woning € 280 bedraagt. Artikel 5 van de verordening luidt: "Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar."

4.3. Gelet op het bepaalde in artikel 2 van de verordening is bepalend voor het antwoord op de vraag of het aldaar omschreven belastbare feit zich voordoet of een natuurlijk persoon, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of zijn of haar gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houdt. Daarbij is derhalve niet van belang of een natuurlijk persoon er meer dan 90 dagen van het belastingjaar verblijft.

4.4. Uit hetgeen eiser in zijn beroepschrift naar voren heeft gebracht blijkt niet dat hij betwist dat de recreatiewoning is gemeubileerd en evenmin dat hij deze in 2005 op meer dan 90 dagen voor zich of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden, zoals verweerder heeft aangenomen. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat deze feiten vast staan. Dat betekent dat de aanslag op grond van de verordening terecht aan eiser is opgelegd.

4.5. Voor zover eiser onder verwijzing naar de hiervoor in 3.1 geciteerde tekst uit de Belastinggids 2005 heeft beoogd een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel in die zin dat hij daaraan het in rechte te honoreren vertrouwen heeft mogen ontlenen dat hij voor 2005 slechts forensenbelasting zou zijn verschuldigd indien en voor zover hij meer dan 90 dagen in de recreatiewoning verblijft en dat, nu hiervan geen sprake is, verweerder - in afwijking van de verordening - van het opleggen van de aanslag had moeten afzien, is de rechtbank van oordeel dat dit beroep geen doel treft. Uit hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen, volgt dat in bedoelde tekst uit de Belastinggids 2005 het op grond van de verordening geldende belastbare feit onjuist is weergegeven. Ingevolge vaste jurisprudentie (Hoge Raad 3 januari 1990, nr. 26 325, BNB 1990/148* en Hoge Raad 14 juni 2000, nr. 35 275, BNB 2000/330*) dient van het beginsel dat de wet moet worden toegepast slechts dan te worden afgeweken indien de belastingplichtige de onjuistheid van de inlichting niet had behoeven te beseffen en de belastingplichtige tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten. De rechtbank overweegt dat, daar gelaten dat de betreffende brochure vermeldt dat aan de inhoud ervan geen rechten kunnen worden ontleend, verweerder voorafgaand aan de aanslagoplegging eiser tweemaal schriftelijk heeft geïnformeerd over de verschuldigdheid van forensenbelasting. Bij een algemene informatiebrief van 12 juni 2005, gericht aan eiser, is eiser geïnformeerd dat, voor zover thans van belang, bepalend voor de belastingplicht is of men een woning beschikbaar houdt. In reactie op een brief van eiser heeft verweerder hem nogmaals deze correcte informatie verstrekt in een brief van 29 juli 2005. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat eiser de onjuistheid van de in de brochure vermelde inlichtingen niet had behoeven te beseffen. Bovendien is gesteld noch gebleken dat eiser, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten, waardoor hij schade heeft geleden.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 5 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. F. Mulder, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.