Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-07-2007, BB1150, AWB 05/9583 CSV

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-07-2007, BB1150, AWB 05/9583 CSV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 juli 2007
Datum publicatie
6 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB1150
Formele relaties
  • Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2008:BE9653, Bekrachtiging/bevestiging
Zaaknummer
AWB 05/9583 CSV

Inhoudsindicatie

Artikel 6, lid 1, onderdeel k (oud) CSV. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de kostenvergoedingen ter dekking van reële kosten hebben gestrekt. De kostenvergoedingen behoren tot het loon.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/9583 CSV

Uitspraakdatum: 10 juli 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.] B.V., gevestigd te [Z.], eiseres,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij besluiten van 7 maart 2005 en 9 maart 2005 heeft verweerder aan eiseres correctienota's inzake de premies werknemersverzekeringen en de heffing ter bevordering van de scholing en ontwikkeling van ondernemingsraadsleden (OR) respectievelijk boetenota's voor de jaren 2000 tot en met 2003 opgelegd tot de hieronder vermelde bedragen:

jaar / correctienota / correctienota OR / boetenota

2000 / € 6.412,37/ € 11,07 / € 1.601,84

2001 / € 4.500,59 / € 8,92 / € 1.124,47

2002 / € 5.853,00 / € 9,27 / € 1.461,00

2003 / € 3.815,00 / € 5,72 / € 1.426,00.

1.2. Eiseres heeft tegen de vorengenoemde correctienota’s en boetenota’s bij brief van

15 april 2005 bezwaar gemaakt. Na eiseres ter zake van haar bezwaren op 5 juli 2005 te hebben gehoord, heeft verweerder bij besluit van 24 november 2005 het bezwaar betreffende de brutering van de vaste onkostenvergoeding gegrond verklaard, en voor het overige - voor zover van belang - het bezwaar ongegrond verklaard. De correctienota's en de boetenota's zijn in verband hiermee verminderd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 19 december 2005, ontvangen bij de rechtbank op 21 december 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn nadien bij brief van 26 januari 2006 aangevuld.

1.4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2007 te 's-Gravenhage.

Namens eiseres is verschenen mr. [...], tot bijstand vergezeld door

[...]. Verweerder is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1.7. Tevens is ter zitting het beroep van [A.] B.V., inzake de aan deze vennootschap opgelegde correctie- en boetenota’s voor de jaren 1999 tot en met 2003, behandeld. Voormeld beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 05/3285 CSV.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank, als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.1. Eiseres exploiteert een elektrotechnisch installatiebedrijf.

2.2. Op 20 januari 2004 heeft verweerder bij eiseres een looncontrole over de jaren 1999 tot en met 2003 ingesteld. Daarbij is onder meer geconstateerd dat eiseres aan diverse werknemers vaste onkostenvergoedingen, vuilwerkvergoedingen en maaltijdvergoedingen bij overwerk heeft uitbetaald, welke niet als loon zijn verantwoord. Voorts heeft eiseres aan een aantal werknemers bromscooters ter beschikking gesteld, welke evenmin niet als loon zijn verantwoord. De uitkomsten van de looncontrole zijn neergelegd in een rapport van

2 april 2004 en een aanvullend rapport van 17 december 2004. Een kopie van deze rapporten behoort tot de gedingstukken.

2.3. In het rapport van 2 april 2004 staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:

"4.1. Vergoedingen:

Werkgever heeft de volgende premievrije (vaste) kostenvergoeding(en) verstrekt.

(...)

- Vuilwerkvergoeding

De vergoeding bedraagt € 2,27 per gewerkte dag.

Het UWV hanteert nog het volgende standpunt:

Deze toeslagen mogen niet worden aangemerkt als een vergoeding voor door de werknemers te maken noodzakelijke kosten in het kader van de dienstbetrekking. Vuilwerktoeslagen en dergelijke dienen echter te worden aangemerkt als een (extra) beloning voor de door de werknemers geleverde arbeidsprestatie onder onaangename omstandigheden. De toeslagen behoren daarom tot het loon in de zin van de Coördinatiewet.

In verband hiermee zal de uitbetaalde onbelaste vergoeding, net als tijdens de voorlaatste controle, als loon voor de sociale verzekeringswetten worden beschouwd.

(...)

- vaste onkostenvergoeding

Een aantal werknemers ontvangt een vaste onkostenvergoeding van € 2,27 per gewerkte dag.

Tijdens de looncontrole van 1992 was met de werkgever afgesproken dat deze onbelaste vergoeding zou worden onderbouwd middels het bijhouden van de werkelijk gemaakte kosten. Toen tijdens de looncontrole van 1997 bleek dat dit niet was gebeurd, werden correcties gemaakt.

Tot op heden heeft de werkgever deze vergoeding niet onderbouwd.

Wel werd een specificatie gemaakt van alle kosten waarvoor de vergoeding bedoeld zou zijn.

Deze vergoeding is bedoeld voor:

- representatiekosten richting de opdrachtgever

- kleine traktaties op de bouwlocatie

- traktaties eigen verjaardag

- kleine bijdragen bij bijzonder gebeurtenissen van collega’s, zoals verjaardagen, geboorte kind, huwelijk, jubilea, enz.

- presentje ziekenbezoek

- onderhoud auto van de zaak, zoals wassen, en kleine onderdelen

- kaarten en stratenboeken

- kleine parkeerkosten

- kantoorbenodigdheden en klein gereedschap

- contributie vakvereniging

(...)

Mede gelet op de voorgeschiedenis van deze onbelaste vergoeding ook nu de vergoeding als bovenmatig beschouwd.

(...)

4.2. Verstrekkingen

Er werd het volgende loon in natura verstrekt:

(...)

- Maaltijdvergoeding bij overwerk

Indien er door een werknemer meer dan drie uur wordt overgewerkt, ontvangt hij een maaltijdvergoeding van € 11,34, dit op maandag tot en met vrijdag.

De vergoeding op de zaterdag is tot de eerste vier uur € 11,34 en daarna € 2,84 per uur.

Tijdens de voorlaatste controle is de werkgever meegedeeld dat de werkgever hoogstens de werkelijk gemaakte kosten mag vergoeden, waarbij de achterliggende stukken (bonnen) bij de loonadministratie bewaard dienen te worden.

De werkgever heeft echter gemeend de geldende regeling te moeten voortzetten. (...)

In verband hiermee dan ook de onbelast uitbetaalde bedragen als loon voor de sociale verzekeringswetten beschouwd.

(...)

- Bromscooters

Een werkgever heeft aan een aantal schoolverlaters, als lokkertje, bij indiensttreding een bromscooter ter beschikking gesteld. De waarde van de scooters variëren van € 1.513,- in 2000 tot € 1.790,- in 2002. De scooters blijven eigendom van het bedrijf. De verzekering wordt door het bedrijf betaald, de benzine is voor rekening van de gebruiker.

Er wordt geen bijtelling gedaan en ook geen aangifte in de eindheffing.

(...)

Het verstrekken van een bromscooter moet dan ook gezien worden als loon in natura. Als waarde van dit loon in natura moet gezien worden de waarde dat het heeft in het economische verkeer.

In totaal werd in het jaar 2000 voor € 3.027,- en in het jaar 2002 voor € 7.090,- aan scooters aangeschaft.

(...)

Correctie:

- 2000 € 3.027,-

- 2002 7.090,-" .

2.4. Verweerder heeft de vorengenoemde betalingen en verstrekkingen als loon aangemerkt en daartoe de onder 1.1. genoemde correctienota's en boetenota's opgelegd. Verweerder heeft bij brief van 24 januari 2005 het opleggen van boetes van 25% over de navorderingen aangekondigd.

3. Geschil

3.1. Tussen partijen is in geschil:

- of de vaste onkostenkostenvergoedingen, vuilwerkvergoedingen en de maaltijdvergoedingen bij overwerk tot het loon behoren;

- de wijze waarop de ter beschikking gestelde bromscooters in de premieheffing moeten worden betrokken;

- of de boetenota's terecht zijn opgelegd.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de correctienota's en vernietiging van de boetenota's. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.3. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 4 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: CSV) is loon al hetgeen uit dienstbetrekking wordt genoten. Een uitzondering hierop wordt onder meer gemaakt in artikel 6, eerste lid, aanhef, onderdeel k (oud), van de CSV, waarin is bepaald dat niet tot het loon behoren vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van loon. Gegeven het uitzonderingskarakter van deze bepaling op de hoofdregel ligt het, gelet ook op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en van de Centrale Raad van Beroep, op de weg van degene die een beroep doet op deze bepaling, aannemelijk te maken dat een dergelijke uitzondering zich voordoet.

Vaste onkostenvergoedingen

4.2. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank met hetgeen zij heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht niet aannemelijk gemaakt dat de vaste onkostenvergoedingen (volledig) ter dekking van reële kosten hebben gestrekt. Hierbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Naar verweerder heeft gesteld en de rechtbank, gelet ook op de inhoud van het looncontrolerapport van 2 april 2004, aannemelijk acht, heeft verweerder bij een eerdere looncontrole in 1992 met eiseres de afspraak gemaakt dat eiseres de werkelijke uitgaven waarvoor de vaste onkostenvergoedingen worden gegeven, zou bijhouden. Omdat eiseres zich niet aan die afspraak had gehouden zijn naar aanleiding van een nieuwe looncontrole in 1997 op dit punt correcties gemaakt. Bij de aan de bestreden besluiten voorafgaande looncontrole waren wederom geen specificaties van de uitgaven of bonnetjes daarvan aanwezig. Nu eiseres ondanks de eerder daartoe met verweerder gemaakte afspraak bedoelde bewijsstukken niet heeft verzameld en bewaard, heeft verweerder terecht de vaste onkostenvergoedingen tot het loon gerekend. Aan de omstandigheid dat verweerder in de onderhavige procedure geen afschriften van de rapporten van de vorige looncontroles heeft ingebracht, verbindt de rechtbank geen gevolgen. Uit bijlage 12.12 tot en met 12.16 van het verweerschrift blijkt immers dat eiseres een afschrift van het looncontrolerapport uit 1997 heeft ontvangen en dat eiseres wist dat verweerder van haar een onderbouwing van vorengenoemde uitgaven verlangde.

4.3. Voorts acht de rechtbank de door eiseres ingebrachte opsomming van kostencategorieën onvoldoende om als bewijs te kunnen dienen. Voornoemde opsomming is niet met nadere bewijsstukken onderbouwd, zodat niet valt niet af te leiden of de werknemers daadwerkelijk kosten hebben gemaakt en, zo ja, of deze kosten aanvaardbaar zijn. De omstandigheid dat de belastingdienst deze opsomming - na uitvoerig overleg met eiseres - voor de loonheffing wel afdoende achtte, maakt dit niet anders. Beslissingen van de belastingdienst in het kader van de loonheffing binden verweerder niet. Verweerder heeft een eigen bevoegdheid waar het de premieheffing betreft. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval anders zou moeten worden geoordeeld, is niet gebleken.

4.4. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Eiseres heeft haar stelling dat de situatie van eiseres met betrekking tot de vaste onkostenvergoedingen vergelijkbaar is met die van de zustervennootschap [A.] B.V. niet nader onderbouwd, zodat alleen al om die reden het beroep op het gelijkheidsbeginsel dient te worden afgewezen.

Vuilwerkvergoedingen

4.5. Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar met betrekking tot de vuilwerkvergoedingen verwezen naar een uitspraak van de rechtbank van 8 juli 1999, waarin de rechtbank zou hebben geoordeeld dat de vuilwerkvergoeding tot het loon behoort. Verweerder heeft deze uitspraak niet bij de stukken overgelegd, zodat hiermee geen rekening kan worden gehouden. Overigens leidt de rechtbank uit hetgeen eiseres daartoe ter zitting heeft verklaard af dat voornoemde uitspraak kennelijk op een andere premieplichtige betrekking heeft.

4.6. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat, naar eiseres heeft gesteld, de vuilwerkvergoedingen op andere kosten zien dan verweerder heeft aangenomen, te weten extra kosten die werknemers na het verrichten van vuil werk moeten maken om werkkleding en lichaam te reinigen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres echter niet aannemelijk gemaakt dat deze vergoedingen (volledig) ter dekking van reële kosten hebben gestrekt. Eiseres heeft haar stelling niet met nadere bewijsstukken onderbouwd, zodat niet aannemelijk is geworden dat de werknemers daadwerkelijk dergelijke kosten hebben gemaakt. De omstandigheid dat de belastingdienst de vuilwerkvergoedingen voor de loonheffing heeft geaccepteerd, doet, gelet op het onder 4.3. overwogene, aan voormeld oordeel niet af. Verweerder heeft dan ook terecht de vuilwerkvergoedingen tot het loon gerekend.

Maaltijdvergoeding bij overwerk

4.7. Eiseres heeft aangevoerd dat het overwerk tenminste 3 uur meer dan de reguliere arbeidstijd duurt. Eiseres kan in beginsel premievrij maaltijdvergoedingen verstrekken. Dit neemt niet weg dat tegenover de vergoeding ook daadwerkelijk kosten moeten zijn gemaakt. Eiseres heeft daartoe, ondanks een bij een eerdere looncontrole met verweerder gemaakte afspraak hierover, geen nadere bewijsstukken ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de maaltijdvergoedingen bij overwerk (volledig) ter dekking van reële kosten hebben gestrekt. De omstandigheid dat de belastingdienst de maaltijdvergoeding bij overwerk voor de loonheffing heeft geaccepteerd, doet, gelet op het onder 4.3. overwogene, aan voormeld oordeel niet af. Verweerder heeft dan ook terecht de maaltijdvergoedingen bij overwerk tot het loon gerekend. Voor zover de onderhavige vergoedingen zouden moeten worden aangemerkt als vergoedingen voor onregelmatig werk, zoals eiseres heeft aangevoerd, leidt dit niet tot een ander oordeel.

4.8. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel faalt, nu eiseres haar stelling niet nader heeft onderbouwd. Naar de rechtbank begrijpt, beroept eiseres zich op een looncontrolerapport van de zustervennootschap [A.] B.V. Voor strijd met het vertrouwensbeginsel zijn slechts de omstandigheden van belang die zich voordoen in de verhouding tussen verweerder en de desbetreffende premieplichtige.

Bromscooters

4.9. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de CSV wordt niet in geld genoten loon in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend, met dien verstande dat voor zover de verwerving van het loon het gebruik of verbruik daarvan meebrengt, de waarde wordt gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de waardering van aanspraken en van ander niet in geld genoten loon. Met betrekking tot ter beschikking gestelde bromscooters zijn geen nadere regels gesteld.

4.10. Verweerder is uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer, die volgens artikel 8, eerste lid, van de CSV als hoofdregel moet worden aangehouden bij de waardering van niet in geld genoten loon. Eiseres stelt zich daarentegen op het standpunt dat niet van de waarde in het economisch verkeer moet worden uitgegaan, maar van het privé-voordeel, aangezien een gebruiksrecht minder waard is dan een eigendomsrecht. De bromscooters worden na 4 jaar dan wel bij eerdere beëindiging van de dienstbetrekking verkocht. Volgens eiseres dient, uitgaande van een gebruiksduur van 4 jaar en een restwaarde van 20%, jaarlijks slechts 20% van de aanschafwaarde van de bromscooters tot het loon te worden gerekend. De rechtbank acht de door eiseres voorgestane benadering, gelet op het gebruiksrecht, juist. Gelet hierop heeft verweerder dan ook ten onrechte in het jaar van aanschaf de totale aanschafwaarde van de bromscooters tot het loon gerekend.

Boetenota's

4.11. Verweerder heeft boetes opgelegd ter hoogte van 25% van de nageheven premies wegens het niet juist en onvolledig voldoen aan de loonopgaveverplichting als bedoeld in artikel 10 van de CSV. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de toepasselijke regelgeving, gesteld dat de incorrecte loonopgave het gevolg is van opzet dan wel grove schuld in de zin van de wet. Eiseres was, gelet op de in 1992 gemaakte afspraken over de onkostenvergoedingen, op de hoogte van de gevraagde wijze van verantwoording van de onkostenvergoedingen. Nu zij voorts met betrekking tot de ter beschikking gestelde bromscooters ten onrechte niets tot het loon heeft gerekend, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht opzet dan wel grove schuld aangenomen. Van een pleitbaar standpunt is geen sprake, aangezien eiseres reeds sinds 1992 van verweerders standpunt ten aanzien van de onkostenvergoedingen op de hoogte is. Dat eiseres met de belastingdienst afspraken over de onkostenvergoedingen heeft gemaakt, waarbij de belastingdienst een ander standpunt dan verweerder heeft ingenomen, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder is, naar ook in 4.3. is overwogen, niet aan het standpunt van de belastingdienst gebonden. Gelet op het vorenstaande zijn de boetes, met in achtneming van de juiste bedragen in verband met het gebruiksrecht van de bromscooters, terecht opgelegd.

4.12. Ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de boetes in verband met overschrijding van de redelijke termijn dienen te worden gematigd. De boetes zijn bij brief van 24 januari 2005 aangekondigd. Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak wordt gedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden (vgl. Hoge Raad 22 april 2005, nr. 37 984, BNB 2005/337). Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op het vorenstaande dienen de boetes met 10% te worden verminderd.

Conclusie

4.13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan-lei-ding verweerder te veroordelen in de kos-ten die eiseres in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken, waarbij de rechtbank, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en die van AWB 05/3285 CSV niet als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) aanmerkt, omdat de beroepen niet gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn ingesteld. De rechtbank stelt de kosten op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Voor een hogere vergoeding acht de rechtbank geen termen aanwezig. Bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit, die afwijking van de forfaitaire regeling voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand rechtvaardigen, zijn niet gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst het Uwv aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door, mr. J.M. Vink, mr. S.C. Stuldreher, mr. T.van Rij en in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.