Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 26-09-2007, BB5689, AWB 06/9752 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 26-09-2007, BB5689, AWB 06/9752 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
26 september 2007
Datum publicatie
16 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5689
Zaaknummer
AWB 06/9752 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft gesteld dat eiser na een vorig boekenonderzoek, waarin het privé-gebruik auto aan de orde was, op de hoogte was dat hij een bedrag wegens privé-gebruik van een auto moest bijtellen. Namens eiser is ter zitting gesteld dat de schuld bij de adviseur ligt en niet bij de belastingplichtige. Eiser had geen andere bedoeling dan dat het privé-gebruik auto correct zou worden verwerkt. Het aangifteformulier is, zeker met ingang van 2001, zo ingewikkeld dat eiser niet heeft kunnen constateren dat geen enkel bedrag wegens privé-gebruik auto was aangegeven. De rechtbank oordeelt dat eiser schuld heeft en neemt daarbij in aanmerking dat het, zeker in de autobranche, bekend is dat er een autokostenforfait bestaat en dat de aangifte van eiser een zogenoemde loonafgifte was en dat eiser, als eindverantwoordelijke voor de aangifte, betrekkelijk eenvoudig heeft kunnen constateren dat daarin geen bedrag wegens privé-gebruik auto was opgenomen

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/9752 IB/PVV

Uitspraakdatum: 26 september 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P.], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 30 oktober 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2002 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.295, alsmede tegen de bij die navorderingsaanslag opgelegde vergrijpboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2007.

Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde [A]. Namens verweerder is niemand verschenen. Vanwege dit niet verschijnen heeft de griffier, voor aanvang van het onderzoek ter zitting, telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerder. Daarbij is gebleken dat het niet verschijnen is te wijten aan een intern misverstand bij verweerder. Nu dit een omstandigheid is die voor rekening en risico van verweerder dient te komen heeft het onderzoek ter zitting doorgang gevonden.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, behoudens voorzover deze voortvloeien uit het niet beslissen op het verzoek van eiser om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van €¼ 402,50 (zijnde € 80,50 voor het bezwaar en € 322 voor het beroep) en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiser moet voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

2. Gronden

2.1. Eiser is directeur-grootaandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid handelsonderneming [X] B.V. (hierna: de B.V.). De ondernemingsactiviteiten van de B.V. bestaan uit de reparatie en de in- en verkoop van gebruikte automobielen.

2.2. Eiser heeft voor het jaar 2002 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.295. De aanslag is met dagtekening 18 juni 2004 conform de aangifte vastgesteld.

2.3. In november 2005 heeft verweerder bij eiser een boekenonderzoek ingesteld inzake de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van eiser over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003. De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van verweerder van 3 mei 2006. Een kopie van dit rapport behoort tot de gedingstukken. In het rapport staat, voor zover thans van belang, het volgende vermelde: ' "Reikwijdte van het onderzoek. (. . .) De resultaten van het boekenonderzoek omzetbelasting hebben eveneens gevolgen voor de ingediende aangiften inkomstenbelasting van de heer [X] over de jaren 2001 t/m 2003. De aangiften inkomstenbelasting van de heer [X] zijn overigens niet gecontroleerd." In het rapport, dat tevens is aan te merken als een kennisgeving als bedoeld in artikel 67g, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, stelt de controlerend ambtenaar voor het inkomen uit werk en woning voor elk van de jaren 2001 tot en met 2003 te verhogen met € 3.000. Dit betreft correcties ter zake van het privé-gebruik van auto's uit de handelsvoorraad van de B.V. Voorts stelt de controleambtenaar voor aan eiser een vergrijpboete van 25 procent op te leggen.

2.4. Met dagtekening 26 mei 2006 is vervolgens een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.295. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van 25 procent. Bij de uitspraak op bezwaar is de correctie teruggebracht tot 25% van een cataloguswaarde van € 9.000, is de navorderingaanslag daarom verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.545 en is de vergrijpboete dienovereenkomstig verminderd.

2.5. In geschil is of de navorderingsaanslag en de vergrijpboete, zoals verminderd in de uitspraak op bezwaar, terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd. Voorts klaagt eiser erover dat hem ten onrechte geen vergoeding voor de kosten van bezwaar is verleend.

Navorderingsaanslag

2.6.1. Ingevolge artikel 3.145 van de Wet IB 2001 wordt, indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op jaarbasis in beginsel gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

2.6.2. Het derde lid van artikel 3.145 van de Wet IB 2001 bepaalt dat indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, het voordeel wordt gesteld op nihil.

2.6.3. In het zevende lid van voormeld artikel is - voor zover hier van belang - bepaald dat voor de toepassing van het eerste lid de waarde van de auto wordt gesteld op de catalogusprijs met inbegrip van de omzetbelasting en de belasting van personenauto's en motorrijwielen.

2.7. Een werknemer als eiser dient een bijtelling voor het niet zakelijk gebruik aan te geven over de tot de handelsvoorraad behorende auto's. Slechts indien overtuigend het bewijs kan worden geleverd dat met elk van de tot de handelsvoorraad behorende auto's minder dan 500 kilometer op jaarbasis is gereden kan een bijtelling achterwege blijven. Dit komt er op neer dat van iedere tot de handelsvoorraad behorende auto een sluitende kilometeradministratie zal moeten worden bijgehouden (vergelijk Hoge Raad 6 juni 2001, nr. 36 343, BNB 2001/320).

2.8. In artikel 22, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 is aangegeven aan welke voorwaarden de rittenregistratie moet voldoen. Indien een rittenregistratie ontbreekt kan de belanghebbende ook anderszins bewijs leveren. Voorbeelden van aanvaardbaar bewijs zijn onder andere te vinden in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 30 januari 2002, nr. DGB2001/1744, BNB 2002/134.

2.9. Eiser heeft geen rittenregistratie overgelegd. Ook anderszins heeft eiser niet aangetoond dat elk van de tot de handelsvoorraad behorende auto's op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat terecht een correctie privé-gebruik auto is toegepast. Partijen hadden overeenstemming dat de bijtelling kan worden beperkt tot één auto met een cataloguswaarde van € 9.000. Zoals ter zitting aan eiser is uiteengezet is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding deze afspraak zodanig uit te leggen dat die ene auto een bestelauto was. Voor dat geval is niet meer in geschil dat de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Vergrijpboete

2.10. Verweerder heeft gesteld dat eiser na een vorig boekenonderzoek, waarin het privé-gebruik auto aan de orde was, op de hoogte was dat hij een bedrag wegens privé-gebruik van een auto moest bijtellen. Eiser heeft gesteld dat de schuld bij de adviseur ligt en niet bij hem. Hij had geen andere bedoeling dan dat het privé-gebruik auto correct zou worden verwerkt, maar het aangifte-formulier is, zeker met ingang van 2001, zo ingewikkeld dat hij niet heeft kunnen constateren dat geen enkel bedrag wegens privé-gebruik auto was aangegeven. De rechtbank is van oordeel dat eiser (voorwaardelijk) opzet dan wel grove schuld heeft aan het niet betalen van belasting over het privé-gebruik auto. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het, zeker in de autobranche, van algemene bekendheid is dat er een autokostenforfait bestaat en dat ondernemers en werknemers inkomstenbelasting moeten betalen over het privé-gebruik van een auto.

De aangifte van eiser is een zogenoemde loonaangifte en eiser had, als eindverantwoordelijke voor de aangifte, betrekkelijk eenvoudig kunnen constateren dat daarin geen bedrag wegens privé-gebruik auto was opgenomen. Ook overigens acht de rechtbank de opgelegde vergrijpboete van 25% van de nagevorderde belasting passend en geboden.

Kosten van bezwaar en beroep

2.11. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

2.12. Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op, onder andere, kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

2.13. De navorderingsaanslag van 26 mei 2006 is bij de onder 2.4 genoemde uitspraak op bezwaar door verweerder verminderd. Dit brengt met zich mee dat het besluit van 26 mei 2006 onrechtmatig is genomen. Eiser heeft tijdig om vergoeding van de kosten van bezwaar verzocht. Verweerder heeft niet gesteld en het is de rechtbank ook niet gebleken dat de onrechtmatigheid is te wijten aan eiser. Derhalve is aan de in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb gestelde voorwaarden voor vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten voldaan.

2.14. De rechtbank heeft, doende wat verweerder behoorde te doen, de voor vergoeding in aanmerking komende kosten op de voet van het Besluit vastgesteld op € 161 (1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde van € 161 en een wegingsfactor van 1) ter zake van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en verweerder in deze kosten veroordeeld onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

2.15. Nu het beroep gegrond is vindt de rechtbank aanleiding verweerder eveneens te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

2.16. Nu de onderhavige zaak en de zaak met het procedurenummer AWB 06/9756 IB/PVV zijn aan te merken als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit, zal de rechtbank in elk van beide zaken een kostenvergoeding van € 402,50 toekennen.

Deze uitspraak is gedaan op 26 september 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. Bandell-HauptváP.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier.

Afschrift aangetekend

verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.