Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 24-05-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:11488 BB6349, AWB 06/5892 VPB

Rechtbank 's-Gravenhage, 24-05-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:11488 BB6349, AWB 06/5892 VPB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
24 mei 2007
Datum publicatie
24 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB6349
Zaaknummer
AWB 06/5892 VPB

Inhoudsindicatie

Vervolgingskosten zijn ten onrechte in rekening gebracht omdat de ontvanger met het uitbrengen van het dwangbevel heeft gehandeld in strijd met het in de Leidraad Invordering verwoorde beleid, alwaar onder meer is bepaald dat de ontvanger gedurende de behandeling van het verzoek handelt overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als ware het verzoek toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/5892 VPB

Uitspraakdatum: 24 mei 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.] BV, gevestigd te [Y.], eiseres,

en

de ontvanger van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 18 mei 2006 op het bezwaar van eiseres tegen de haar in rekening gebrachte kosten van betekening bij de betekening van een dwangbevel in verband met de invordering van de aan eiseres opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2003.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2007.

Namens verweerder zijn [...] verschenen. Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 30 maart 2007 aan de gemachtigde op het [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 2 april 2007 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de beschikking tot het in rekening brengen van vervolgingskosten;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

2. Gronden

2.1 Met dagtekening 30 november 2005 is aan eiseres de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 opgelegd. Per brief van 15 december 2005 heeft eiseres verweerder verzocht om uitstel van betaling van het bedrag van de aanslag, welk verzoek door verweerder bij beslissing van 20 december 2005 is afgewezen. Per brief van 29 december 2005 heeft eiseres tegen deze beslissing administratief beroep aangetekend. Bij uitspraak van 27 februari 2006 heeft de directeur van de Belastingdienst [regio] (hierna: de Directeur) het beroep afgewezen.

2.2 Naar aanleiding van de uitspraak van de Directeur heeft eiseres verzoekschriften ingediend bij de Nationale Ombudsman, de minister van Financiën (hierna: de Minister), de staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris), de commissies voor de verzoekschriften van de Tweede en de Eerste Kamer der Staten Generaal en het Kabinet der Koningin. De verzoekschriften zijn gedagtekend 7 maart 2006.

2.3 Mede namens de Koningin en de Minister heeft de Staatssecretaris bij beslissing van 16 mei 2006 de verzoeken van eiseres aan hem, de Koningin en de Minister afgewezen. Bij beslissing van 22 augustus 2006 heeft Nationale Ombudsman de klacht van eiseres ongegrond verklaard.

2.4 Op 6 april 2006 heeft verweerder tegen eiseres een dwangbevel uitgevaardigd tot betaling van het op dat moment nog openstaande bedrag van de aanslag van € 61.863, inclusief de tot dan toe berekende kosten van vervolging. Bij de uitvaardiging van het dwangbevel heeft verweerder € 4.153 voor kosten van betekening in rekening gebracht. Nadat eiseres daartegen bezwaar had gemaakt, heeft verweerder de kosten van betekening bij beslissing op bezwaar van 18 mei 2006 gehandhaafd.

2.5 In geschil is of de kosten van betekening van het dwangbevel terecht en voor het juiste bedrag in rekening zijn gebracht.

2.6 In de Leidraad Invordering 1990 (artikel 25, § 1 Inleiding) is bepaald dat zodra de ontvanger blijkt van het bestaan van een tot H.M. de Koningin, de Commissie(s) voor de Verzoekschriften uit de Tweede of Eerste Kamer der Staten-Generaal, de Nationale Ombuds-man of een tot het Ministerie van Financiën gericht verzoekschrift hij een houding aanneemt overeenkomstig die tijdens de behandeling van een verzoek om uitstel. Met betrekking tot deze houding is bepaald dat de ontvanger gedurende de behandeling van het verzoek handelt overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als ware het verzoek toegewezen. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting aangegeven een dwangbevel te hebben uitgevaardigd omdat hij veronderstelde dat het verzoek van eiseres aan de Nationale Ombudsman zou worden afgewezen en omdat eiseres geen zekerheid had gesteld. Voorts heeft hij laten meewegen dat het hier ging om een zakelijke schuld van eiseres.

2.7 De rechtbank oordeelt dat de argumenten van verweerder onvoldoende waren om het uitbrengen van een dwangbevel op 6 april 2006 te rechtvaardigen. Met zijn inschatting omtrent het verzoek aan de Nationale Ombudsman heeft hij miskend dat de Nationale Ombudsman tot taak heeft het handelen van de overheid te controleren. Daarbij past het het bestuursorgaan in het algemeen niet vooruit te lopen op een oordeel over dat handelen. De omstandigheid dat de Nationale Ombudsman op 22 augustus 2005 heeft geoordeeld dat de Belastingdienst niet onredelijk heeft gehandeld door vast te houden aan de afwijzing van het verzoek van eiseres om een betalingsregeling maakt dit niet anders. Het stellen van zekerheid maakt onderdeel uit van de voorwaarden die worden gesteld bij een beslissing op een ver-zoek om uitstel; het argument van de ontvanger dat geen zekerheid is gesteld past dan ook niet bij een houding die tijdens de behandeling daarvan moet worden aangenomen. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de vennootschapsbelasting niet is aan te merken als een zakelijke belasting zoals bijvoorbeeld de loonbelasting en de omzetbelasting.

2.8 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de in geding zijnde kosten zullen worden verminderd tot nihil omdat verweerder met het uitbrengen van het dwangbevel heeft gehandeld in strijd met het in de Leidraad Invordering verwoorde beleid. Het niet teruggeven van de in rekening gebrachte kosten is daarom in strijd met artikel 3:4 van de Awb en Hoofdstuk XII, paragraaf 3, onderdeel 3, van de Leidraad Invordering 1990.

2.9 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.10 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuur-srecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 24 mei 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.