Rechtbank 's-Gravenhage, 07-03-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:23406 BC1863, AWB 06/1150 SUCCR
Rechtbank 's-Gravenhage, 07-03-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:23406 BC1863, AWB 06/1150 SUCCR
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 7 maart 2007
- Datum publicatie
- 15 januari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2007:BC1863
- Zaaknummer
- AWB 06/1150 SUCCR
Inhoudsindicatie
Successierecht
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/1150 SUCCR
Uitspraakdatum: 7 maart 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 13 december 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde aanslag in het recht van successie wegens een verkrijging in het jaar 2003 (aanslagnummer [nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2007.
Namens verweerder is verschenen [A]. Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 8 januari 2007 aan de gemachtigde van eiseres op het adres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 9 januari 2007 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot nihil en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
2. Gronden
Erflaatster is overleden op [datum] 2003. De nalatenschap bedraagt € 1.076.167. Bij op [datum] 2003 opgemaakt testament heeft erflaatster één erfgenaam aangewezen, alsmede vier legatarissen. Aan eiseres is een legaat, vrij van rechten en kosten, toegekend van € 100.000. De overige legaten bedragen € 50.000, € 25.000 en € 10.000.
Met dagtekening 28 maart 2005 is aan eiseres in verband met de verkrijging in 2003 een aanslag successierecht opgelegd. Eiseres is aangeslagen voor een legaat van € 146.816. Het verschuldigde successierecht is bepaald op € 72.096.
Namens eiseres is bij brief van 9 mei 2005, door verweerder op dezelfde datum ontvangen, een bezwaarschrift tegen deze aanslag ingediend. In het bezwaarschrift is aangevoerd dat eiseres voor de werknemersvrijstelling als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder 9, van de Successiewet (SW) in aanmerking komt.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 december 2005 heeft verweerder het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard, waarvan thans beroep.
Gezien het verweerschrift is niet langer in geschil - en de rechtbank is ook niet anderszins gebleken - dat het bezwaarschrift van eiseres ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard.
De rechtbank zal, doende hetgeen verweerder had dienen te doen, de bezwaren van eiseres gegrond verklaren. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder 9, SW - voor zover hier van belang - is van het recht van successierecht vrijgesteld hetgeen wordt verkregen door een werknemer van de erflater, voor zover het verkregene kan worden beschouwd als de voldoening aan een ter zake van de verrichte arbeid bestaande natuurlijke verbintenis als is bedoeld in artikel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Aan de stukken - waaronder een fax van 4 juli 2005, waarvan verweerder niet heeft aangegeven deze niet te hebben ontvangen - ontleent de rechtbank het navolgende.
Eiseres heeft verklaard dat zij sedert 1971 gedurende 32 jaar voor erflaatster werkzaam is geweest. De werkzaamheden bestonden onder meer uit het schoonhouden van de woning en het doen van boodschappen gedurende 12 uur per week. Van eiseres, afkomstig uit een arbeidersmilieu, werd verwacht dat zij twee dagen per week bij erflaatster, directeur van een handelsonderneming en woonachtig in [woonplaats], verscheen. Door erflaatster werd erop toegezien dat eiseres de woning in een smetteloze staat onderhield. Eiseres ontving voor het verrichten van deze werkzaamheden aanvankelijk ƒ 50 per week en later ongeveer € 50. Van dit geld werden af en toe ook de dagelijkse boodschappen bekostigd. Eiseres heeft voor haar werk nooit meer willen hebben dan genoemde bedragen en andere beloningen heeft zij steeds geweigerd aan te nemen. Eiseres en erflaatster hebben elkaar - gezien ook hun verschillende achtergrond - nooit getutoyeerd, het bleef altijd bij 'u' en 'mevrouw'. Erflaatster heeft steeds verklaard het ooit met eiseres goed te maken.
Niet is in geschil dat eiseres voor erflaatster arbeid heeft verricht. Gelet op bovenstaande niet - althans onvoldoende gemotiveerd weersproken - verklaringen van eiseres acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat ter zake van de door eiseres verrichte arbeid sprake was van een gezagsverhouding tussen eiseres en erflaatster. In aanmerking genomen voorts dat de door eiseres voor de verrichte arbeid ontvangen vergoeding als loon kan worden aangemerkt leidt het vorenstaande de rechtbank tot het oordeel dat eiseres als werkneemster in de zin van de in voormeld artikel 32 SW genoemde werknemersvrijstelling kan worden aangemerkt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het door eiseres van erflaatster verkregen legaat kan worden beschouwd als de voldoening aan een ter zake van de door eiseres verrichte arbeid bestaande natuurlijke verbintenis. De rechtbank overweegt daartoe dat sprake is van een morele verplichting van zodanige aard dat naleving daarvan naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan eiseres toekomende prestatie is aan te merken. Daarbij is in aanmerking genomen de lange duur van de dienstbetrekking, de relatief geringe vergoeding die eiseres voor de verrichte arbeid heeft ontvangen, alsmede de door verweerder niet weersproken toezegging van erflaatster dat zij het met eiseres ooit zou goedmaken. De rechtbank acht in dit verband voorts de grootte van het verleende legaat niet zonder gewicht. De omstandigheid dat in het testament niet expliciet naar de toezegging is verwezen kan, mede gezien de toekenning van het legaat en de grootte ervan, aan het bestaan van de toezegging niet afdoen.
Aan de voorwaarden voor toepassing van de werknemersvrijstelling is derhalve voldaan. Nu voorts geen grond bestaat om aan te nemen dat de dienstbetrekking van eiseres niet tot aan het overlijden van erflaatster heeft voortgeduurd, dient de vrijstelling over het totale legaat te worden toegepast. De aanslag dient derhalve tot nihil te worden verminderd.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 7 maart 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Strik, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.