Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 07-09-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:11252 BC2580, AWB 06/5156 LEGGW

Rechtbank 's-Gravenhage, 07-09-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:11252 BC2580, AWB 06/5156 LEGGW

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
7 september 2007
Datum publicatie
25 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BC2580
Zaaknummer
AWB 06/5156 LEGGW

Inhoudsindicatie

Tweemaal heffing van leges voor hetzelfde belastbare feit. Er is geen sprake van een nieuwe aanvraag voor een bouwvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/5156 LEGGW

Uitspraakdatum: 7 september 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Vlist, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij schriftelijke kennisgeving, verzonden op 14 april 2005, is van eiser een bedrag van

€ 5.456,82 aan leges gevorderd.

1.2. Eiser heeft bij brief van 27 april 2005 tegen deze kennisgeving bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft eiser bij brief van 3 februari 2006 verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

1.3. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft op 22 februari 2006 een hoorzitting plaatsgevonden.

1.4. Bij brief van 26 mei 2006, ingekomen bij de rechtbank op 30 mei 2006, heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar. De gronden van het beroep zijn daarna aangevuld.

1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.6. Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2007 te 's-Gravenhage.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. [...].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser heeft met dagtekening 11 juni 2002 bij de gemeente Vlist een aanvraag voor een bouwvergunning voor de bouw van een vrijstaande woning, op het perceel kadastraal bekend Haastrecht, gemeente Vlist, sectie [..], nummer [nummer], plaatselijk bekend [adres], ingediend. De aanvraag, welke op 18 juni 2002 bij verweerder is ingekomen, vermeldt een bouwsom van € 240.000.

2.2. Bij besluit van 4 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlist (hierna: het college) de door eiser gevraagde bouwvergunning geweigerd. Bij schriftelijke kennisgeving, met nummer [nummer], verzonden op 4 oktober 2002, is van eiser een bedrag van € 2.334 aan leges gevorderd ter zake van het in behandeling nemen van de in 2.1. vermelde aanvraag. Dit bedrag aan gevorderde leges staat, na een cassatie- en herzieningsprocedure, onherroepelijk vast en is als volgt berekend:

Leges: 0,0163% van € 240.000 € 3.912

Teruggave 50% € 1.956

----------

€ 1.956

Welstandsadvieskosten: € 234 + 0,6% van € 240.000 € 378

----------

Totaal € 2.334.

2.3. Bij besluit van 13 april 2005 heeft het college alsnog de door eiser gevraagde bouwvergunning verstrekt. Vervolgens is bij schriftelijke kennisgeving, met nummer [nummer], verzonden op 14 april 2005, ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag van een bouwvergunning voor de bouw van een vrijstaande woning, op het perceel kadastraal bekend gemeente Haastrecht, sectie [..], nummer [nummer], plaatselijk bekend [adres], met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen algemene vrijstellingsbepaling, een bedrag van € 5.456,82 aan leges van eiser gevorderd (hierna: de kennisgeving). Voormelde aanvraag ziet op een aanvraag, welke op 11 juni 2002 is gedagtekend en op 18 juni 2002 door verweerder is ontvangen. Het gevorderde bedrag aan leges is als volgt gespecificeerd:

Bouwkosten € 240.000,00

Leges € 3.972,00

Welstandsadvieskosten € 380,00

Bodemonderzoek € 256,00

Bijzondere procedures € 806,56

Publicatie bouwplan€ 42,26

----------------

€ 5.456,82.

2.4. Bij brief van 7 juli 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. In deze brief staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:

'Oorspronkelijke aanslag

(...)

Deze aanslag is verzonden, nadat is besloten om de gevraagde bouwvergunning te weigeren. Hiervan is door het Gerechtshof geoordeeld, dat de aanslag is opgelegd binnen een redelijke termijn nadat het belastbare feit zich heeft voorgedaan. De Hoge Raad der Nederlanden heef het door u ingestelde hoger beroep hiertegen ongegrond verklaard.

Nieuw feit

Echter na deze beslissing is er sprake van een nieuw feit, waarvan u wist of behoorde te weten dat dit tot een hogere belasting leidt. [Het college] heeft alsnog besloten om - conform uw verzoek - de gevraagde bouwvergunning te verlenen.

Vanwege deze omstandigheid - die bij u bekend is - is besloten om tot navordering van het door u verschuldigde over te gaan.

Berekening leges

(...)

Uw bezwaar verklaar ik gelet op bovenstaande overwegingen ongegrond. Het verzoek is om de verschuldigde leges ad.

€ 3.500,82 (zijnde € 5.456,82 minus reeds betaalde € 1.956,00) binnen 30 dagen na de datum van verzending van deze brief aan ons over te maken onder vermelding van '[nummer]'.'.

3. Geschil

3.1. In geschil is of van eiser terecht een bedrag van € 5.456,82 aan leges is gevorderd.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de kennisgeving. Verweerder concludeert - naar de rechtbank begrijpt - tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.3. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

4. Beoordeling van het geschil

Beroep tegen niet tijdig nemen van een uitspraak

4.1. Partijen zijn het er over eens dat de brief van verweerder van 7 juli 2006 als een uitspraak op bezwaar dient te worden aangemerkt. De rechtbank ziet geen aanleiding om partijen hierin niet te volgen.

4.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder de ingevolge artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gestelde termijn voor het beslissen op het bezwaarschrift heeft overschreden, zodat sprake is van het niet tijdig nemen van een uitspraak als bedoeld in artikel 6:2 van de Awb. Ingevolge artikel 6:20, zesde lid, van de Awb kan het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft. Daarvan is hier sprake, aangezien verweerder in zijn uitspraak niet op het verzoek van eiser om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft beslist. Het beroep is dan ook gegrond. Zoals hierna onder 5.3. wordt overwogen, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van bezwaar.

Beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 7 juli 2006

4.3. De rechtbank heeft het beroep van eiser met toepassing van het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Awb mede geacht te zijn gericht tegen de uitspraak van 7 juli 2006.

4.4. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat het verschuldigde bedrag aan leges feitelijk bij de uitspraak op bezwaar tot een bedrag van € 3.500,82 is verminderd. Nu daarentegen het bezwaar in de uitspraak ongegrond is verklaard en verweerder voorts niet inhoudelijk is ingegaan op de door eiser in het bezwaar aangedragen argumenten, is de rechtbank van oordeel dat de uitspraak op bezwaar niet op een deugdelijke motivering berust en derhalve in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Gelet hierop is het beroep gegrond en dient de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd.

4.5. De rechtbank ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Dienaangaande overweegt zij het volgende.

4.6. Nog daargelaten of verweerder de door eiser aangevoerde formaliteiten, zoals met betrekking tot de bevoegdheid tot het vaststellen van de kennisgeving, in acht heeft genomen, kan de kennisgeving naar het oordeel van de rechtbank reeds op grond van hetgeen hierna is overwogen niet in stand blijven.

4.7. Ingevolge artikel 2 van de 'Legesverordening 2002' van de gemeente Vlist in samenhang bezien met hoofdstuk 5, paragraaf 5.2.2. van de Tarieventabel 2002 worden leges geheven ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning.

4.8. Ter zitting heeft verweerder een ander standpunt ten aanzien van de kennisgeving ingenomen, inhoudende dat de kennisgeving niet als een navorderingsaanslag maar als een nieuwe primitieve aanslag dient te worden aangemerkt voor het in behandeling nemen van een hernieuwde aanvraag voor een bouwvergunning. De rechtbank kan verweerder daarin niet volgen en neemt hierbij het volgende in aanmerking.

4.9. Eiser heeft ter zake van de aan hem geweigerde bouwvergunning, vermeld onder 2.2., naar een uitspraak van de Raad van State van 16 april 2004, nr. 200306561/1, (gepubliceerd op rechtspraak.nl, LJN AP1608), verwezen. In deze uitspraak is onder meer het volgende overwogen:

'De onderhavige bouwaanvraag kan slechts ingewilligd worden na verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Gelet op het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Woningwet dient zo een bouwaanvraag geacht mede in te houden een verzoek om verlening van voornoemde vrijstelling. Het college heeft verzuimd de bouwaanvraag als zodanig aan te merken. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht overwogen dat het college de bouwvergunning ten onrechte heeft geweigerd omdat het bestuursorgaan dat in het onderhavige geval bevoegd is te beslissen op voornoemd vrijstellingsverzoek, de gemeenteraad, daaromtrent geen beslissing had genomen.

(...)

Het college dient een nieuw besluit te nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.'.

4.10. Gelet op deze uitspraak van de Raad van State, waaruit volgt dat nog op het vrijstellingsverzoek dient te worden beslist, en het feit dat het college in 2005 alsnog de bouwvergunning aan eiser heeft verleend, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geconcludeerd dan dat in dezen sprake is van een voortzetting van de besluitvorming op de in 2.1. vermelde aanvraag van 11 juni 2002. Nu voorts uit de kennisgeving blijkt dat deze ook betrekking heeft op de in 2.1. vermelde aanvraag van 11 juni 2002, kan van een hernieuwde aanvraag, zoals verweerder thans voorstaat, geen sprake zijn.

4.11. Indien een te laag bedrag aan leges is berekend, kan het tekort slechts worden nagevorderd indien sprake is van een nieuw feit. De omstandigheid dat het college alsnog de bouwvergunning aan eiser heeft verleend, zou mogelijk als een voor navordering rechtvaardigend nieuw feit kunnen worden aangemerkt. Nu verweerder ter zitting uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn eerder ingenomen standpunt, dat de kennisgeving als een navorderingsaanslag dient te worden aangemerkt, en de kennisgeving, naar hiervoor onder 4.10. is overwogen, zijn grondslag vindt in de voortgezette besluitvorming op de in 2.1. vermelde aanvraag van 11 juni 2002, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat, zoals eiser ook heeft bepleit, in strijd met de wet tweemaal leges voor hetzelfde belastbare feit - het in behandeling nemen van de in 2.1. vermelde aanvraag van 11 juni 2002 - van eiser is gevorderd. De kennisgeving dient dan ook te worden vernietigd. De overige stellingen van eiser behoeven derhalve geen behandeling meer. De rechtbank gaat eveneens aan de veelvuldig in deze procedure door verweerder gemaakte fouten en slordigheden voorbij.

5. Schadevergoeding en proceskosten

5.1. Eiser heeft - naar de rechtbank begrijpt - verzocht om een integrale proceskostenvergoeding alsmede een schadevergoeding.

5.2. De rechtbank vindt geen aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:73 van de Awb tot een schadevergoeding te veroordelen. Eiser heeft zijn stelling, dat hij door het bestreden besluit schade heeft geleden door de tijd die hij aan de procedure heeft moeten besteden in plaats van aan zijn onderneming, onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking.

5.3. De rechtbank ziet daarentegen wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vastgesteld op € 482,28, bestaande uit € 57,56 aan reiskosten (openbaar vervoer 2e klasse: € 27,94 voor hoorzitting en € 29,62 voor zitting rechtbank) en € 424,72

(2 x 4 uur x € 53,09) aan verletkosten voor het bijwonen van de hoorzitting bij verweerder en de zitting bij de rechtbank. Voor een hogere vergoeding acht de rechtbank geen termen aanwezig. Uit de toelichting op artikel 1, aanhef en onderdeel d, van het Besluit blijkt dat verletkosten als bedoeld in voormeld artikel niet zien op tijdverzuim door voorbereidende handelingen, zoals het opstellen of lezen van stukken, maar op tijdverzuim door het bijwonen van een zitting en de heen- en terugreis. Voorts zijn overige kosten, die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen, gesteld noch gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar, gegrond;

- verklaart het beroep voor het overige gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 7 juli 2006;

- vernietigt de kennisgeving;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 482,28, en wijst de gemeente Vlist aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de gemeente Vlist het door eiser betaalde griffierecht van € 38 aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 7 september 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. U.A. Salomons, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.