Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 19-10-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:12573 BC6697, AWB 06/9660 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 19-10-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:12573 BC6697, AWB 06/9660 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
19 oktober 2007
Datum publicatie
14 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BC6697
Zaaknummer
AWB 06/9660 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Eiser koopt in 1975 een woning met geleend geld. Omdat hij zijn verplichtingen jegens de bank niet nakomt, wordt de woning in 1981 executoriaal verkocht. Na verrekening van de verkoopopbrengst met de door eiser aan de bank verschuldigde bedragen, is eiser nog een substantieel bedrag aan de bank verschuldigd (de restantschuld). In 2004 betaalt eiser € 10.000 ter 'finale kwijting'. Partijen zijn het erover eens dat dit bedrag uitsluitend betrekking heeft op achterstallige rente. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de restantschuld na de executoriale verkoop niet (langer) betrekking op een eigen woning. De rente op de restantschuld behoorde van meet af aan niet tot de rente van schulden, kosten van geldlening daaronder begrepen, in de zin van artikel 42 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en nadien artikel 3.120 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De betaling van € 10.000 komt niet in mindering op het inkomen uit werk en woning.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/9660 IB/PVV

Uitspraakdatum: 19 oktober 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 10 november 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.916 (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2007.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. [...], bijgestaan door mr. [...].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. In het jaar 2004 heeft eiser een bedrag van € 10.000 betaald aan incassobureau [incassobureau]. Op het desbetreffende dagafschrift van de ING Bank staat als reden van de betaling vermeld: ' finale kwijting dossier [nummer]'. Niet tussen partijen in geschil is dat dossier [nummer] ziet op de hypothecaire lening die eiser met Stad Rotterdam is overééngekomen ter financiering van de woning [adres], in welke woning eiser van 1975 tot 1981 heeft gewoond. In [datum] 1981 is de woning [adres] executoriaal verkocht in verband met de grote achterstand die eiser had in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen.

2.2. In zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 heeft eiser een bedrag van € 44.981 afgetrokken ter zake rente van schulden en kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld. Van dit bedrag heeft een gedeelte, groot € 10.000, betrekking op de onder 2.1. genoemde betaling.

2.3. Met dagtekening 22 september 2006 heeft verweerder de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 opgelegd met de volgende correcties:

correcties

2.4. In geschil is de vraag of de betaling van € 10.000 aan incassobureau [incassobureau] aangemerkt kan worden als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning.

2.5. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij met eiser van mening is dat het door eiser aan Stad Rotterdam betaalde bedrag van € 10.000 uitsluitend achterstallige rente betreft. De rechtbank sluit zich aan bij dit gezamenlijke standpunt van partijen, waarvan niet is gebleken dat het op een juridisch onjuist uitgangspunt berust.

2.6. Eiser is deze rente verschuldigd geworden over de schuld die in 1981 resteerde nadat de opbrengst van de executoriale verkoop van de woning [adres] was verrekend met de bedragen die eiser opdat moment aan Stad Rotterdam verschuldigd was (hierna: de restantschuld). Deze restantschuld had niet (langer) betrekking op een eigen woning. De rente op de restantschuld behoorde van meet af aan dan ook niet tot de rente van schulden, kosten van geldlening daaronder begrepen, in de zin van artikel 42 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en nadien artikel 3.120 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Derhalve komt het bedrag van € 10.000 dat eiser in 2004 als achterstallige rente heeft betaald, niet in mindering op zijn inkomen uit werk en woning over dat jaar.

2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 19 oktober 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van S. Kedar, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.