Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 23-08-2007, BC6707, AWB 05/2922 OB

Rechtbank 's-Gravenhage, 23-08-2007, BC6707, AWB 05/2922 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 augustus 2007
Datum publicatie
14 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BC6707
Zaaknummer
AWB 05/2922 OB

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heft verweerder omzetbelasting na ter zake van een spuitcabine die eiseres heeft geleverd aan een aan haar gelieerde onderneming. Tevens legt hij een vergrijpboete op. Eiseres heeft haar stelling dat de spuitcabine al in 1995 zou zijn verkocht aan [B] BV, met geen enkel bescheid gestaafd en heeft zij niet inzichtelijk gemaakt dat en op welke wijze de boekwinst, die [B] BV met de verkoop van de spuitcabine zou hebben behaald, in de jaarrekening 1999 van [B] BV is verantwoord. Eiseres is er niet in geslaagd de argumenten van verweerder te ontkrachten. De naheffingsaanslag is dus terecht opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/2922 OB

Uitspraakdatum: 23 augustus 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 een naheffingsaanslag omzetbelasting ter grootte van ƒ 14.875 (€ 6.750) opgelegd, alsmede bij beschikking een boete van ƒ 7.437 (€ 3.375). Ook is ƒ 2.600 (€ 1.180) aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2 Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 16 maart 2005 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 25 april 2005, ontvangen bij de rechtbank op 27 april 2005, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2005 te Den Haag. Namens verweerder zijn mr. [...] en [...] daar verschenen. Van de zijde van eiseres is niemand verschenen. Omdat nadien bleek dat de verzending van de uitnodiging niet op de in artikel 8:37, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze had plaatsgevonden, heeft de rechtbank geoordeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft zij daarom het onderzoek heropend.

1.6 De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 juli 2007. Namens verweerder is mr. [...] verschenen, bijgestaan door [...] en [...]. Van de zijde van eiseres is niemand verschenen. De curator van eiseres, mr. [...], advocaat te [...], is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 3 mei 2007, aan de curator op het adres Postbus [nummer], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Wegens langdurig verblijf in het buitenland van de curator, heeft diens zaakwaarnemer en kantoor-genoot, mr. [...], per faxbericht van 10 mei 2007, verzocht de zitting te verdagen. De griffier heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met de zaakwaarnemer. Uit dat

contact kwam naar voren dat het gezien de aard van de zaak en met het oog op een vlotte afdoening daarvan, niet geraden was de mondelinge behandeling van de zaak uit te stellen.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van verweerder ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.1 Eiseres produceert en handelt in artikelen voor de woning-, kantoor- en bedrijfsin-richting en is daarmee ondernemer in zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).

2.2 In 1992 heeft [...] ([Duitsland]) aan eiseres een spuitcabine [spuitcabine] geleverd. De spuitcabine kostte DM 120.000.

2.3 Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek uitgevoerd. Bij dit onderzoek heeft verweerder in de administratie van eiseres een factuur aangetroffen, die in kopie tot de gedingstukken behoort en is gedagtekend 14 december 1999. Volgens deze factuur is de spuitcabine door eiseres geleverd aan [A] B.V. te [R] (hierna: [A] BV) voor ƒ 85.000 exclusief omzetbelasting, over welk bedrag ƒ 14.875 omzetbelasting in rekening is gebracht. Eiseres heeft deze omzetbelasting nimmer op aangifte voldaan.

2.4 Voor het onder 2.3 bedoelde bedrag heeft verweerder aan eiser de onderhavige naheffingsaanslag en vergrijpboete opgelegd.

3. Geschil

3.1 In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de levering van de spuitcabine in 1999 door eiseres aan [A] BV werkelijk heeft plaatsgevonden. Voor de boete is in geschil of het aan opzet of grove schuld van eiseres te wijten is dat te weinig belasting is betaald, hetgeen eiseres ontkent en verweerder bevestigt

3.2 Ter motivering van haar standpunt heeft eiseres - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de spuitcabine door eiseres al in 1995 is verkocht aan [B] BV (hierna: [B] BV) en dat [B] BV deze in 1999 heeft doorverkocht aan [A] BV. De in de administratie van eiseres aangetroffen factuur is per vergissing opgemaakt met het briefhoofd van eiseres en is met een creditfactuur met dezelfde datum ongedaan gemaakt. De factuur en de creditfactuur zijn niet in de administratie opgenomen omdat ze tegen elkaar wegvielen.

3.3 Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken en acht deze ongeloofwaardig. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat van de last van ƒ 127.013, die voorkomt in de (geconsolideerde) jaarrekening 1999 van [B] BV en waarin de door [B] BV behaalde boekwinst op de spuitcabine zou zijn begrepen, telkens een andere specificatie is gegeven. Voorts stelt verweerder dat de creditfactuur niet in de administratie van eiseres is aangetroffen en vermoedelijk tussen 17 maart 2005 en 5 april 2005 is op-gemaakt omdat deze door eiseres niet op een eerder moment is overgelegd; niet tijdens het boekenonderzoek, niet tijdens de daaropvolgende besprekingen, niet bij het bezwaarschrift tegen een aanslag vennootschapsbelasting waarin ook tegen de correctie inzake de spuit-cabine wordt opgekomen en niet bij het bezwaarschrift tegen de onderhavige naheffingsaan-slag.

3.4 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.

3.5 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 De bewijslast voor het terecht opleggen van een naheffingsaanslag omzetbelasting ligt bij verweerder. Draagt verweerder hiervoor argumenten aan, dan ligt het op de weg van eiseres om feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken die deze argumenten van verweerder zouden kunnen ontkrachten.

4.2 Vaststaat dat verweerder tijdens het boekenonderzoek in de administratie van eiseres een factuur heeft aangetroffen betreffende de levering van de spuitcabine door eiseres aan [A] BV en dat eiseres de op die factuur vermelde omzetbelasting nimmer op aangifte heeft voldaan. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van verweer-ders stellingen dat ten tijde van het boekenonderzoek geen creditfactuur is aangetroffen, dat deze tot na het indienen van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag niet is overgelegd en dat het bestaan daarvan door eiseres ook niet eerder ter sprake is gebracht. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat de creditfactuur - zoals verweerder heeft gesteld - op een later tijdstip is opgemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarom in het op hem rustende bewijs geslaagd.

4.3 Met hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd heeft eiseres, naar het oordeel van de recht-bank, het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Zo heeft eiseres haar stelling dat de spuitca-bine al in 1995 zou zijn verkocht aan [B] BV, met geen enkel bescheid gestaafd en heeft zij niet inzichtelijk gemaakt dat en op welke wijze de boekwinst, die [B] BV met de verkoop van de spuitcabine zou hebben behaald, in de jaarrekening 1999 van [B] BV is verantwoord. Eiseres is er niet in geslaagd de argumenten van verweerder te ontkrachten. De naheffingsaanslag is dus terecht opgelegd. In zoverre is het beroep ongegrond.

4.4 Aangaande de boete overweegt de rechtbank dat eiseres aan [A] BV een factuur heeft uitgereikt en daarop melding heeft gemaakt van ƒ 14.875 aan omzetbelasting. Omdat niet aannemelijk is geworden dat eiseres ooit enige actie heeft ondernomen de daaruit voortvloeiende belastingschuld te voldoen, is het, naar het oordeel van de rechtbank, aan opzet van eiseres te wijten dat te weinig belasting is betaald. Ingevolge artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, paragraaf 25, derde lid en paragraaf 28, eerste lid van het BBBB 1998, is aan eiseres daarom terecht een vergrijpboete van 50 procent opgelegd. Feiten en omstandigheden die aanleiding geven de boete te matigen wegens wanverhouding tussen de boete en het beboetbare feit, zijn gesteld noch gebleken. Wel dient de boete te worden gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De rechtbank zal de boete daarom met 10 procent verminderen. In zoverre is het beroep gegrond.

4.5 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

Hoewel het beroep gegrond is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskosten-veroordeling omdat de gegrondheid van het beroep uitsluitend is gelegen in het verlagen van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- handhaaft de naheffingsaanslag;

- vermindert de boete tot € 3.037 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 23 augustus 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgespro-ken door mr. G.J. Ebbeling, mr. K.M. Braun en mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.