Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-12-2007, BC9450, AWB 06/6153

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-12-2007, BC9450, AWB 06/6153

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
20 december 2007
Datum publicatie
15 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BC9450
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 06/6153

Inhoudsindicatie

De beschikking heffingsrente is niet te hoog vastgesteld. Aan eiseres is een aanslag vennootschapsbelasting inclusief beschikking heffingsrente opgelegd. Eiseres stelt dat de heffingsrente over een te lange periode is berekend, omdat de aanslag met een aan verweerder toe te rekenen vertraging is opgelegd. Hierdoor heeft zij schade geleden. Tevens stelt eiseres dat de verhoging van het percentage van de heffingsrente met 1,5% in 2005 in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM. De rechtbank oordeelt dat ook als verweerder de aanslag eerder op had kunnen leggen dan hij heeft gedaan, artikel 30f van de Awr naar tekst en strekking geen ruimte biedt om het in rekening brengen van heffingsrente over een groot gedeelte van het in de wet voorziene rentetijdvak achterwege te laten. De rechtbank is van oordeel dat zij niet is gehouden tot ambtshalve toepassing van de door eiseres genoemde besluiten, omdat eiseres onvoldoende aan haar stelplicht heeft voldaan. De verhoging van het percentage van de heffingsrente in 2005 is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM. De wetgever komt een ruime marge toe bij de beoordeling of een maatregel zoals de heffingsrenteregeling een ‘fair balance’ waarborgt tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van de individuele fundamentele rechten, waaronder het in artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM gegarandeerde recht (zie EHRM Della Ciaja/Italië). De rechtbank oordeelt dat de verhoging van de heffingsrente in 2005 zonder enige twijfel binnen de ruime beoordelingsmarge van de wetgever valt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/6153

Uitspraakdatum: 20 december 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 27 augustus 2005 een aanslag in de vennootschapsbelasting 2002 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 644.755. Tegelijkertijd heeft verweerder bij beschikking aan eiseres heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 2.349 (hierna: de beschikking heffingsrente).

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 juni 2006 de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 29 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 5 juli 2006 2006, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2007 te 's-Gravenhage.

Namens eiseres is verschenen mr. [...]. Namens verweerder zijn verschenen

mr. [...], drs. [...] en [...].

1.7. Verweerder heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.8. Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres is opgericht op [datum] 1973. Zij vormt tezamen met haar dochtermaatschappijen [A] B.V., [B] Holding B.V. en [C] B.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.

2.2. De enig aandeelhouder van eiseres is de heer [aandeelhouder]. Deze is tevens directeur van eiseres en haar dochtermaatschappijen.

2.3. Eiseres houdt zich voornamelijk bezig met de productie van en de handel in veevoeders.

2.4. Eiseres heeft haar aangifte vennootschapsbelasting 2002 op 29 december 2003 ingediend. Op 6 januari 2004 heeft verweerder aangekondigd bij eiseres een boekenonderzoek in te stellen. Het boekenonderzoek is op 9 maart 2004 aangevangen. Op 12 juli 2005 heeft verweerder het definitieve rapport van het boekenonderzoek aan eiseres gestuurd. De definitieve aanslag vennootschapsbelasting is op 27 augustus 2005 opgelegd.

3. Geschil

3.1. In geschil is of verweerder teveel heffingsrente in rekening heeft gebracht.

3.2. Eiseres neemt het standpunt in dat de beschikking heffingsrente moet worden gematigd en voert daartoe aan dat verweerder het boekenonderzoek onnodig lang heeft laten duren. De reden daarvan is dat de inspecteur kennelijk ook bij andere onderzoeken was betrokken en dat hij steeds weer nieuwe informatie wenste te ontvangen. Verweerder dient eiseres schadeloos te stellen voor het rentenadeel dat zij ten gevolge van de lange duur van het boekenonderzoek heeft geleden door geen heffingsrente over de periode 1 januari 2005 tot 12 juli 2005 te berekenen.

De verhoging van het percentage van de heffingsrente van 3,5 naar 5 voor het jaar 2005 is in strijd met het in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) neergelegde rechtszekerheidsbeginsel. Derhalve dient het percentage, waarnaar de heffingsrente wordt berekend, te worden verlaagd tot 3,5.

3.3 Verweerder neemt het standpunt in dat de beschikking heffingsrente juist is. Het boekenonderzoek heeft niet langer geduurd dan nodig was. Het is niet waar dat de controlerende ambtenaar steeds nieuwe informatie wenste. Wel vroeg hij om aanvullende informatie omdat de antwoorden van eiseres daartoe aanleiding gaven. De wetgever heeft een zeer ruime beoordelingsvrijheid bij de vormgeving van wetgeving. Deze vrijheid is de wetgever niet te buiten gegaan door de verhoging van de heffingsrente in 2005 met 1,5 procentpunt. Van een schending van het in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM neergelegde rechtszekerheidsbeginsel is dan ook geen sprake.

3.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herziening van de beschikking heffingsrente, zodanig dat daarin geen heffingsrente wordt berekend over de periode van 1 januari 2005 tot 12 juli 2005 en over de resterende periode naar een percentage van 3,5%.

3.5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Eiseres betoogt dat van het tijdsverloop tussen 1 januari 2003 (begin van het tijdvak waarover de heffingsrente is berekend; hierna: rentetijdvak) en 27 augustus 2005 (het tijdstip waarop de aanslag is opgelegd) een deel (de periode van 1 januari 2005 tot 11 juli 2005) het gevolg is van een aan verweerder toe te rekenen vertraging, en dat zulks ertoe dient te leiden dat de heffingsrente niet over dit deel van het rentetijdvak in rekening kan worden gebracht. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen omdat, ook al zou verweerder de aanslag eerder hebben kunnen opleggen dan hij heeft gedaan, de regeling van artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) naar tekst en strekking geen ruimte biedt om in een geval als het onderhavige uitsluitend op die grond het in rekening brengen van heffingsrente over een groot gedeelte van het in de wet voorziene rentetijdvak achterwege te laten (vergelijk Hoge Raad 22 maart 2000, nr. 35 155, BNB 2000/175).

4.2. Eiseres stelt zij schade heeft geleden doordat er over een langere periode heffingsrente is berekend hetgeen te wijten is aan verweerder, omdat het boekenonderzoek nodeloos lang heeft geduurd. Hiervoor heeft de rechtbank reeds geconcludeerd dat de wet geen ruimte laat om heffingsrente over een deel van het in de wet voorziene rentetijdvak achterwege te laten. Eiseres stelt dat zij recht heeft op matiging van rente c.q. rentevergoeding. Zij beroept zich daarbij op de volgende besluiten van de staatssecretaris van Financiën

- besluit van 12 december 1990, nr. AFZ90/8697, V-N 1991, blz. 72, zoals gewijzigd bij besluit van 12 augustus 1994, nr. AFZ94/3896M; en

- besluit van 21 augustus 2003, nr. DGB2003/4461M, V-N 2003/40.3 zoals gewijzigd bij besluit van 20 juni 2006, nr. CPP2006/1353, V-N 2006/38.2.

De rechtbank is van oordeel dat zij niet is gehouden tot ambtshalve toepassing van voormelde besluiten (zie HR 28 maart 1990, nr. 25 668, BNB 1990/194). Eiseres heeft niet gesteld welke onderdelen van de besluiten zij in het onderhavige geval van toepassing acht. De rechtbank verwerpt het beroep van eiseres omdat zij onvoldoende aan haar stelplicht heeft voldaan. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de besluiten een breed terrein van renteschade en andere schade- en kostenvergoedingen betreffen.

4.3. Naar het oordeel van de rechtbank kan van de verhoging van het percentage van de heffingsrente van 3,5 naar 5 per 1 januari 2005 (artikel X van de Ministeriële regeling van 16 december 2004, nr. LJN DB2004/756M, Stcrt. 2004, 249), die per 1 januari 2006 weer teniet is gedaan (artikel IV van de Ministeriële regeling van 12 december 2005, nr. DDB2005/62M, Stcrt. 2005, nr. 251) niet gezegd worden dat deze in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.

4.4. Naar blijkt uit de derde volzin van artikel 1, eerste lid, van het EVRM, tasten de bepalingen van dat artikellid op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om de wettelijke regels toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren. De heffingsrenteregeling is een maatregel in de hier bedoelde zin. Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet een dergelijke maatregel een 'fair balance' waarborgen tussen de eisen van het algemeen belang en de bescherming van de individuele fundamentele rechten, waaronder het in artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM gegarandeerde recht. Bij de beoordeling of aan dit vereiste is voldaan komt de nationale wetgever een ruime beoordelingsmarge toe (zie EHRM (Della Ciaja/Italië), 22 juni 1999, nr. 46757/99, BNB 2002/398). Naar het oordeel van de rechtbank valt de onder 4.3. vermelde verhoging van de heffingsrente voor het jaar 2005 zonder enige twijfel binnen de zo-even bedoelde ruime beoordelingsmarge van de wetgever.

5. Proceskosten

5.1. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

5.2. Voor zover eiseres heeft betoogd een verzoek te doen om haar op de voet van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb een schadevergoeding toe te kennen, verwerpt de rechtbank dat verzoek reeds omdat een dergelijk verzoek slechts kan worden gehonoreerd als het beroep gegrond wordt verklaard.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 20 december 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. E.J.W. Heithuis in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Asperen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.