Rechtbank 's-Gravenhage, 08-11-2007, BC9490, AWB 06/2181 IB/PVV en AWB 06/2184 IB/PVV
Rechtbank 's-Gravenhage, 08-11-2007, BC9490, AWB 06/2181 IB/PVV en AWB 06/2184 IB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 8 november 2007
- Datum publicatie
- 15 april 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2007:BC9490
- Zaaknummer
- AWB 06/2181 IB/PVV en AWB 06/2184 IB/PVV
Inhoudsindicatie
Alimentatie van natuurlijke vader is verstrekt aan de kinderen en is daarom bij de kinderen belastbaar en niet bij de verzorgende ouder.
Uitspraak
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 06/2181 IB/PVV en AWB 06/2184 IB/PVV
Uitspraakdatum: 8 november 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.], wonende te [Z.], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2002 en 2003 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd.
1.2 Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 12 januari 2006 de navorderings-aanslagen gehandhaafd.
1.3 Eiseres heeft bij brief van 20 februari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 21 februari 2006, tegen beide uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
1.5 Op 10 mei 2007 heeft de eerste mondelinge behandeling van zaak plaatsgevonden te Den Haag voor een enkelvoudige kamer van de rechtbank. Aldaar is eiseres in persoon verschenen en namens verweerder [...]. De rechtbank heeft de zaak aangehouden en verwezen naar een meervoudige kamer.
1.6 Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 27 september 2007 te Den Haag. Eiseres is daar in persoon verschenen en namens verweerder [...]
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres is geboren in 1959. Uit een affectieve relatie tussen haar en [de biologische vader]) zijn op [geboortedatum] 1987 de tweelingdochters [A.] en [B.] (hierna: de kinderen) geboren. De biologische vader heeft de kinderen niet erkend.
2.2 Bij beschikking van 11 maart 2003 heeft de Rechtbank Rotterdam, op vordering van eiseres, bepaald dat de biologische vader met ingang van 1 juni 2002, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, € 150 per maand per kind aan eiseres zou uitkeren. Ingevolge deze beschikking heeft de biologische vader in 2002 en 2003 respectievelijk € 910 en € 4.790 (hierna: de alimentatiebedragen) aan eiseres betaald.
2.3 De biologische vader heeft op 27 mei 2003 bij de belastingdienst aftrek gevraagd ter zake van de alimentatiebedragen. Dit verzoek is toegewezen.
2.4 Voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekering heeft eiseres voor de jaren 2002 en 2003 een verzamelinkomen aangegeven van respectievelijk € 29.953 en € 32.002. Daarbij heeft zij de alimentatiebedragen niet in haar inkomen begrepen. De aanslagen over 2002 en 2003 zijn conform de aangiften opgelegd.
2.5 Met dagtekening 21 april 2005 heeft verweerder eiseres de onderhavige navorde-ringsaanslagen opgelegd, zich op het standpunt stellend dat de alimentatiebedragen tot het belastbare inkomen uit werk en woning van eiseres behoren. De navorderingaanslag voor 2002 is opgelegd naar een verzamelinkomen van € 30.863 (€ 29.953 + € 910) en die voor 2003 naar verzamelinkomen van € 36.792 (€ 32.002 + € 4.790). Bij de bestreden uitspraken op bezwaar heeft verweerder de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is of verweerder beschikte over een nieuw feit dat het opleggen van de navorderingsaanslagen rechtvaardigde. Indien dat het geval is, is in geschil of de alimentatiebedragen tot het belastbare inkomen uit werk en woning van eiseres behoren en zo ja, of verweerder bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de belastingheffing over de alimentatiebedragen verhindert.
Niet meer in geschil is dat, voor het geval de alimentatiebedragen belastbaar zijn, daarop voor het jaar 2003 advocaatkosten ten bedrage van € 800 als aftrekbare kosten in mindering kunnen worden gebracht
3.2 Eiseres stelt - kort samengevat – dat verweerder geen nieuw feit heeft omdat de biologische vader op 27 mei 2003 aftrek heeft gevraagd van de alimentatiebedragen en nadien ook heeft verkregen.
Voor wat betreft de belastbaarheid van de alimentatiebedragen acht eiseres de handelwijze van verweerder in strijd met de artikelen 1:392, 1:393 en 1:395 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voorts wijst zij erop dat kinderalimentatie in het algemeen niet belastbaar is. Nu verweerder in haar geval de voor haar kinderen bestemde alimentatie wel in de heffing betrekt, handelt hij in strijd met onder meer artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de burgerlijke vrijheden (EVRM).
Ten slotte stelt eiseres dat zij de onderhavige problematiek reeds op 11 juli 2003 met verweerder heeft besproken en dat zij daarna aanslagen heeft gekregen conform haar aangiften. Daarmee heeft verweerder bij haar het vertrouwen gewekt dat hij met haar standpunt akkoord was.
3.3 Verweerder stelt dat hij pas op 30 november 2003 werd geïnformeerd over de feiten die licht werpen op de betrekking tussen de kinderen van eiseres en de biologische vader. Omdat op die datum de primitieve aanslagen 2002 en 2003 al waren geregeld, beschikt hij over een nieuw feit.
Verweerder neemt het standpunt in dat nu de biologische vader de kinderen niet heeft erkend is er tussen hen geen bloed- of aanverwantschap bestaat. Dit heeft tot gevolg dat de alimen-tatiebedragen op grond van artikel 3.101, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomsten-belasting 2001 (hierna: de Wet) als periodieke uitkeringen tot het belastbare inkomen uit werk en woning van eiseres moeten worden gerekend.
Aan een op 11 juli 2003 door een medewerker van de klantenbalie van verweerder verstrekte inlichting kan eiseres geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen.
3.4 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uit-spraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslagen.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 In artikel 1:394 van het BW is bepaald dat de verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, als ware hij ouder verplicht is tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind dan wel, na het bereiken van de meerderjarigheid van het kind, tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van het kind. In artikel 1:406a van het BW is bepaald dat een op artikel 1:394 van het BW gegrond verzoek ten behoeve van een minderjarig kind kan worden gedaan door degene die het gezag over het kind heeft. Op grond van deze artikelen is de in 2.2 vermelde beschikking gewezen.
4.2 In artikel 2.15, tweede lid, van de Wet is bepaald dat het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en derde lid, en 3.92 van de Wet, de belastbare inkomsten uit eigen woning, het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang en de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, van een minderjarig kind worden toegerekend aan de ouder die het gezag over het kind uitoefent.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat op grond van de artikelen 1:394 en 1:406a van het BW hetgeen de verwekker van een kind bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarig kind, naar burgerlijk recht niet toekomt aan de ouder of verzorger van het kind, maar aan het kind zelf. Dat is niet anders indien de rechter het verzoek ter verkrijging van een dergelijke bijdrage ten behoeve van een minderjarig kind honoreert en vervolgens toekent aan een ouder, omdat uit artikel 1: 406a van het BW volgt dat degene die het gezag over het kind heeft de procedure niet voor zichzelf voert maar namens het minderjarige kind.
4.4 Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de biologische vader aan eiseres betaalde alimentatiebedragen aan te merken als een periodieke uitkering in de zin van artikel 3.101, tweede lid, van de Wet en als zodanig onderdeel van het belastbare inkomen uit werk en woning. Omdat dergelijke periodieke uitkeringen niet worden vermeld in artikel 2.15, tweede lid, van de Wet, zijn deze niet belastbaar bij eiseres. Reeds hierom moet worden geoordeeld dat de navorderingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd behoeft daarom geen bespreking meer.
4.5 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 8 november 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, mr. J.M. Vink mr. en G.J. van Leijenhorst in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.