Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-12-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:12265 BC9506, AWB 06/8614 LB

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-12-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:12265 BC9506, AWB 06/8614 LB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
20 december 2007
Datum publicatie
15 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BC9506
Zaaknummer
AWB 06/8614 LB

Inhoudsindicatie

Eiser exploiteert een uitzendbureau. Aan eiser is een naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek door SIOD en FIOD/ECD bij eiser en derdenonderzoeken bij inleners. De aanslag is berekend door de niet-verantwoorde werkuren te bruteren tegen een netto-uurtarief van € 6,45. Eiser stelt dat de aanslag berekend dient te worden op basis van een bruto-uurloon van € 5,61.

De rechtbank oordeelt dat de contante uitbetaling van lonen, het ontbreken van enige vastlegging van deze betaling en het niet-vastleggen welke werkzaamheden door een werknemer zijn verricht tot de conclusie leidt dat de uitbetaling definitief is en dat het niet mogelijk is om de nageheven LB/PVV te verhalen op de werknemers zodat dit voor rekening van eiser komt. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank met een enkele stelling en tegenover het gemotiveerde standpunt van verweerder niet aangetoond dat het netto-uurloon van € 6,45 te hoog is.

(beroep ongegrond)

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/8614 LB

Uitspraakdatum: 20 december 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.], wonende te [Z.], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.] verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft op 26 april 2005 aan eiser over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag loonbelasting / premies volksverzekeringen met aanslagnummer 1339.36.656.A.02.3500 opgelegd. Het bedrag van de aanslag is € 21.455 (inclusief een beschikking heffingsrente van € 1.066).

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 september 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 18 oktober 2006, ontvangen bij de rechtbank op 19 oktober 2006, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2007 te 's-Gravenhage. Namens eiser is daar verschenen [...]. Namens verweerder is verschenen [...]

1.6. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser exploiteert in 2002 en 2003 een uitzendbureau onder de naam [uitzendbureau A.]. De opdrachtgevers zijn inleners die werknemers zoeken voor ongeschoolde of laag geschoolde arbeid.

2.2. Het Uwv is naar aanleiding van een klikbrief in 2003 een onderzoek gestart. Dit gaf aanleiding tot een strafrechtelijk onderzoek van de SIOD. In 2005 is de FIOD/ECD bij het onderzoek betrokken. Eiser was tijdens het onderzoek door de FIOD/ECD enige tijd gedetineerd.

2.3 . [Persoon A.] verrichtte in 2002 en 2003 bedrijfsmatige werkzaamheden voor [uitzendbureau A.].

2.4. Verweerder heeft derdenonderzoeken ingesteld bij diverse inleners. Uit deze onderzoeken blijkt dat er een verschil is tussen de manurenstaten bij de inleners en de verzamelloonstaten (hierna: VZL) van eiser.

Voor 2002 is het volgende geconstateerd:

- 3.565,25 uren staan wel op de manurenstaten, maar niet op de VZL

- € 2.364 aan VZL loon staat niet op de manurenstaten;

- het aantal werknemers volgens de VZL: 17;

- het aantal werknemers volgens de manurenstaten: 72;

- [Persoon B.] heeft 275 uur gewerkt, onbekend sofi-nummer (p. 4 van 7, bijlage 11 verweerschrift);

- [Persoon C.] heeft 226,25 uur gewerkt, vals sofi-nummer (p. 5 van 7, bijlage 11 verweerschrift);

Voor 2003 is het volgende geconstateerd:

- 13.604 uren staan wel op de manurenstaten, maar niet op de VZL;

- € 27.589 aan VZL loon staat niet op de manurenstaten;

- het aantal werknemers volgens de VZL: 117

- het aantal werknemers volgens de manurenstaten: 153;

-[Persoon D.] heeft 1.724,50 uur gewerkt, onbekend sofi-nummer (p. 11 van 31, bijlage 11 verweerschrift);

-[Persoon E.] heeft 38,75 uur gewerkt, onbekend sofi-nummer (p. 21 van 31, bijlage 11 verweerschrift);

-[Persoon F.] heeft 54,25 uur gewerkt, onbekend sofi-nummer (p. 21 van 31, bijlage 11 verweerschrift);

-[Persoon G.] heeft 1.190 uur gewerkt, vals sofi-nummer (p. 22 van 31, bijlage 11 verweerschrift);

-[Persoon H.] heeft 31 uur gewerkt, onbekend sofi-nummer (p. 26 van 31, bijlage 11 verweerschrift);

-[Persoon I.] heeft 114 uur gewerkt, onbekend sofi-nummer (p. 26 van 31, bijlage 11 verweerschrift);

-[Persoon J.] heeft 1.851 uur gewerkt, onbekend sofi-nummer (p. 30 van 31, bijlage 11 verweerschrift);

-[Persoon K.] heeft 405 uur gewerkt, onbekend sofi-nummer (p. 30 van 31, bijlage 11 verweerschrift);

-[Persoon L.] heeft 1.274 uur gewerkt, onbekend sofi-nummer (p. 30 van 31, bijlage 11 verweerschrift);

2.5. Eiser betaalt zijn werknemers contant. De betalingen worden niet verwerkt in de loonadministratie. Er is geen kasboek. In de loonadministratie wordt niet bijgehouden welke werknemers feitelijk werken, zodat geen verband kan worden gelegd met het aan hen uitbetaalde loon. Er ontbreken loonbelastingverklaringen van werknemers.

2.6. Voor de jaren 2002 en 2003 heeft eiser geen balans en geen resultatenrekening opgemaakt.

2.7. Op 7 februari 2005 heeft verweerder aan eiser een direct opeisbare naheffingsaanslag loonbelasting/premies volksverzekeringen 2002 opgelegd voor een bedrag van € 33.624 inclusief een beschikking heffingsrente van € 2.115. Op 7 februari 2005 heeft verweerder tevens aan eiser een direct opeisbare naheffingsaanslag loonbelasting/premies volksverzekeringen 2003 opgelegd voor een bedrag van € 147.833 inclusief een beschikking heffingsrente van € 5.685.

2.8. De naheffingsaanslag LB/PVV 2002-2003 heeft verweerder als volgt berekend:

- vergelijking VZL 2002 en 2003 met manurenstaten van de inleners:

uren van werknemers die niet op de VZL staan en wel op de

manurenstaten, worden alsnog in de heffing betrokken tegen 2002: € 29.779

een netto-uurtarief van € 6,45 2003: € 115.122

- vergelijking VZL 2002 en 2003 met manurenstaten van de inleners:

LB/PVV voor uren van werknemers die wel op de VZL staan

en niet op de manurenstaten van de inleners worden in mindering 2002: € -/-405

gebracht op de nog verschuldigde LB/PVV 2003: € -/-5.390

- alsnog toepassing anoniementarief voor werknemers met een vals

of onbekend sofi-nummer. De LB/PVV over de uren van deze

werknemers worden tegen een netto-uurloon van € 6,45 berekend en 2002: € 3.066

de reeds afgedragen LB/PVV is in mindering gebracht. 2003: € 51.874

- de naheffingsaanslagen LB/PVV voor de jaren 2002 en 2003 2002: € -/-31.509

zijn in mindering gebracht. 2003: € -/-142.148

Nog na te heffen LB/PVV 2002-2003 € 20.389

Heffingsrente € 1.066

Naheffingsaanslag LB/PVV 2002-2003 € 21.455

3. Geschil

3.1. In geschil zijn de volgende vragen:

- Dient de naheffingsaanslag berekend te worden op basis van bruto- of nettolonen?

- Welk uurtarief dient er toegepast te worden?

- Dient het anoniementarief toegepast te worden bij de werknemers [M.] en [N.]?

3.2. Eiser stelt dat er brutoloonafspraken gemaakt zijn en hij verwijst hiervoor naar arbeidsovereenkomsten. Het gemiddelde netto-uurloon bedraagt € 5,61 en dit baseert eiser op het gemiddelde loon dat vijf getuigen genoemd hebben tijdens het strafrechtelijk onderzoek. Tevens verwijst hij naar de bijlage van zijn pleitnota welke een salarisspecificatie bevat van [Persoon O.]. Het anoniementarief is onterecht toegepast waarbij eiser verwijst naar het standpunt dat het Uwv heeft ingenomen in de procedure tegen hem.

3.3. Verweerder stelt dat er gerekend dient te worden met nettolonen en hij baseert zich op het volgende. De arbeidscontracten zijn achteraf opgemaakt en de werknemers hebben bij het tekenen van het contract waarschijnlijk de betekenis van de term bruto-uurloon niet onderkend. Volgens verweerder gaat het om de feitelijke uitvoering van het contract. De lonen zijn contant in een envelop uitbetaald, er is geen vastlegging van deze handeling en al kort na deze handeling kan niet meer worden vastgesteld welk bedrag is uitbetaald. Verweerder stelt dat de loonbetaling op het moment van de uitbetaling definitief is geworden. Daarnaast hebben [Persoon A.] en eiser tijdens verhoorgesprekken beiden verklaard dat er nettolonen zijn uitbetaald. In dit segment van uitzendbureaus is het volgens verweerder gebruikelijk om nettoloonafspraken te maken. Verweerder stelt dat het netto-uurloon ongeveer € 6,45 bedraagt. Hij baseert dit op een verklaring van eiser tijdens het verhoor, op verklaringen van de boekhouder en op een verklaring van [Persoon A.]. Verweerder heeft voor de vaststelling van het netto-uurloon rekening gehouden met overwerk en vergoedingen. Verweerder stelt dat hij niet gehouden is aan het oordeel van het Uwv met betrekking tot het niet toepassen van het anoniementarief. Het identiteitsbewijs van werknemer [M.] was niet geldig op het moment van indiensttreding en van werknemer [N.] ontbreekt de loonbelastingverklaring en daarom is bij deze werknemers het anoniementarief toegepast.

3.4. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een herrekende aanslag op basis van het uitgangspunt dat sprake is van een brutoloonafspraak van € 5,61 per uur en toepassing van het anoniementarief ten aanzien van twee met name genoemde werknemers . Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Omkering bewijslast

4.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de administratie van eiser zodanige gebreken vertoont dat deze niet voldoet aan de daaraan in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) gestelde eisen. Op grond van artikel 25, zesde lid, Awr heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar geconcludeerd tot omkering en verzwaring van de bewijslast.

4.2. Artikel 52, eerste lid, Awr bepaalt dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.

4.3. De rechtbank concludeert op basis van de feiten zoals hiervoor vermeld onder 2.4 en 2.5 dat de loonadministratie van eiser in 2002 en 2003 ernstige gebreken vertoont, waardoor het niet mogelijk is om de over die jaren verschuldigde loonbelasting te berekenen.

4.4. Eiser, die in zijn hoedanigheid van ondernemer als administratieplichtige in de zin van artikel 52, eerste lid, Awr is aan te merken, heeft niet weersproken dat zijn administratie de hiervoor onder 2.4 en 2.5. vermelde gebreken vertoont. Deze gebreken zijn dermate ernstig dat de administratie van eiser als basis voor de berekening van de door hem te betalen LB/PVV moet worden verworpen. Derhalve voldoet de administratie niet aan de eisen van artikel 52 Awr.

4.5. Nu eiser niet aan zijn administratieplicht heeft voldaan, brengt het bepaalde in artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onderdeel b, en slot, Awr reeds daarom met zich dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Het ligt dan op de weg van eiser om overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. De rechtbank acht eiser daarin niet geslaagd.

4.6. Aangezien de loonadministratie van eiser niet als basis voor de naheffingsaanslag kan dienen, heeft verweerder nadere gegevens verzameld. Verweerder heeft derdenonderzoeken bij inleners uitgevoerd en hij heeft gebruik gemaakt van verklaringen van getuigen en verdachten uit het strafrechtelijk onderzoek. Tussen partijen is het totaal aantal niet-verantwoorde werkuren niet in geschil.

Bruto- of nettolonen

4.7. Eiser betwist dat met de werknemers netto loonafspraken zijn gemaakt. Eiser verwijst naar arbeidsovereenkomsten waarin brutoloonafspraken zijn gemaakt. Eiser heeft evenwel geen arbeidsovereenkomsten waaruit dat zou blijken, overgelegd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat er brutoloonafspraken zijn gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de contante uitbetaling van lonen, het ontbreken van enige vastlegging van deze betaling en het niet-vastleggen welke werkzaamheden door een werknemer zijn verricht tot de conclusie leidt dat de uitbetaling definitief is en dat het niet mogelijk is om de nageheven LB/PVV te verhalen op de werknemers, zodat dit voor rekening van eiser komt. De rechtbank hecht geen waarde aan hetgeen eiser heeft gesteld over de arbeidsovereenkomsten, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij met de werknemers die wel voor hem gewerkt hebben, maar waarvoor geen LB/PVV is afgedragen, arbeidsovereenkomsten heeft afgesloten en dat er ook overeenkomstig gehandeld is. De rechtbank oordeelt dat terecht brutering van de nettolonen heeft plaatsgevonden.

Uurtarief

4.8. Verweerder is ten aanzien van het loon van de niet-verantwoorde uren uitgegaan van een gemiddeld netto-uurloon van € 6,45. Hierbij houdt verweerder rekening met overuren en vergoedingen. Gelet op de verklaringen van eiser, de boekhouder en [Persoon A.] en hetgeen verweerder verder heeft aangevoerd, acht de rechtbank een netto-uurloon van € 6,45 een redelijk uitgangspunt voor de berekening van de verschuldigde loonheffing. Eiser verwijst naar het gemiddelde uurloon dat vijf getuigen tijdens het strafrechtelijk onderzoek genoemd hebben. De rechtbank vindt dat eiser met een enkele stelling en tegenover het gemotiveerde standpunt van verweerder niet heeft aangetoond dat een netto-uurloon van € 6,45 te hoog is.

Anoniementarief

4.9. Ingevolge artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna Wet LB) – voor zover hier van belang – bedraagt de loonheffing 52% van het loon ingeval de werknemer zijn naam, adres of woonplaats niet aan de inhoudingsplichtige heeft verstrekt dan wel, ingeval de werknemer loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet, zijn identiteit niet is vastgesteld en opgenomen in de loonadministratie overeenkomstig artikel 28, eerste lid, onderdeel f, Wet LB, alsmede ingeval de werknemer ter zake onjuiste gegevens heeft verstrekt en de inhoudingsplichtige dit weet of redelijkerwijs moet weten.

4.10. Ook in artikel 28, eerste lid, aanhef en onder f, Wet LB is bepaald dat de inhoudingsplichtige is gehouden de identiteit van de loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genietende werknemer vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, alsmede de aard, het nummer en een afschrift daarvan in de administratie op te nemen.

4.11. Verweerder heeft het anoniementarief op het loon van de werknemers [M.] en [N.] toegepast omdat het identiteitsbewijs van [M.] bij de indiensttreding niet geldig was en omdat de loonbelastingverklaring van [N.] ontbreekt.

4.12. Tegenover hetgeen verweerder heeft aangevoerd heeft eiser, naar het oordeel van de rechtbank, op generlei wijze aannemelijk gemaakt dat van werknemer [M.] een geldige kopie van het in artikel 26b van de Wet LB bedoelde identiteitsdocument in de loonadministratie is opgenomen en dat hij in het bezit is van een loonbelastingverklaring van werknemer [N.]. Eiser had daarom, voor zover hij niet over de juiste documenten beschikte, loonheffing moeten inhouden naar het anoniementarief. Nu hij dit heeft nagelaten, heeft verweerder de naheffingsaanslag derhalve terecht berekend naar het anoniementarief. Eiser heeft aangevoerd dat het standpunt van het UWV met betrekking tot deze twee werknemers ook door verweerder gevolgd dient te worden, maar dit treft geen doel omdat verweerder niet is gehouden om het standpunt van het UWV te volgen.

4.13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 20 december 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, mr. S.C. Stuldreher en mr. A.J.M. Arends in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Asperen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.