Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 15-11-2007, BC9553, AWB 06/3953 LB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 15-11-2007, BC9553, AWB 06/3953 LB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
15 november 2007
Datum publicatie
16 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BC9553
Zaaknummer
AWB 06/3953 LB/PVV

Inhoudsindicatie

Loonheffing. Eiser voert geen loonadministratie en komt afspraken voor het indienen van IB47-kaarten niet na. Naheffingsaanslag terecht opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/3953 LB/PVV

Uitspraakdatum: 15 november 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

Stichting [X.], gevestigd te [Z.], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede bij beschikking een boete van € 45.570.

1.2 Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 16 maart 2006 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 24 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 25 april 2006, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2007 te Den Haag.

Namens eiseres is mr. [...] daar verschenen. Namens verweerder is [...] verschenen, bijgestaan door mr. [...]. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiseres is opgericht op 28 december 1988. Het handelsregister van de Kamer van Koophandel Rotterdam vermeldt als bedrijfsomschrijving ”Klussenbedrijf voor ouderen”. Bestuurder van eiseres is [bestuurder B.], die als zodanig de titel voor-zitter/secretaris/penningmeester voert en zelfstandig bevoegd is om eiseres te vertegenwoor-digen.

2.2 Tot de gedingstukken behoort een kopie van een door eiseres uitgegeven flyer waar-van de inhoud, voor zover hier van belang, als volgt luidt:

“Hulpcentrale voor 55+, in- & mindervalide.

Wat kunnen wij voor u doen?

Behang verwijderen – behangen – witten – verven – boodschappen – huishoudelijke hulp - vervoersdienst – diverse klussen – verhuizen – in- en uitpakken – huis ontruimen – ROTEB reserveren/afspraken – buiten zetten – tuinonderhoud vloerbedekking – gordijnen – vitrages regelen – belastingaangiften – enz. enz.

Tarief 8,50 Euro per uur.(exclusief reiskosten)

Materialen worden ons geleverd tenzij anders overeengekomen.”

2.3 Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek doen uitvoeren waarvan op 9 november 2005 een rapport is uitgebracht (hierna: het controlerapport), dat in kopie tot de gedingstukken behoort. In het controlerapport is onder meer het volgende vermeld:

“1Reikwijdte van het onderzoek

Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften:

- Vennootschapsbelasting over de jaren 2000 t/m 2003.

- Omzetbelasting over het tijdvak 1/1-2000 t/m 31/12-2004

- Loonbelasting over het tijdvak 1/1-2000 t/m 2004

(…)

2.3 Administratie

Volgens de verklaring van de heer [bestuurder B.] bestaat de administratie over de jaren 2000 t/m heden uitsluitend uit een verzameling ongesorteerde inkoopfacturen, kostenbonnen, verkoopbonnen en kladberekeningen inzake de uitgevoerde werkzaamheden.

Ondanks herhaalde verzoeken mijnerzijds heeft de heer [bestuurder B.] mij daarvan slechts (een aantal) bonnen van de jaren 2003 en 2004 ter beschikking gesteld.

In het verleden werden in verband met een gebrekkige administratie reeds naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonbelasting en navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting naar geschatte bedragen opgelegd. Hierover heeft in 1997 uitgebreid overleg plaatsgevonden tussen de Belastingdienst en de heer [bestuurder B.] en diens toenmalige adviseur, de heer [C.], namens de stichting. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een op 18 december 1997 gedagtekend schrijven van de Belasting-dienst aan de stichting. In deze brief komen de volgende passages voor:

- “Dhr. [bestuurder B.] is in principe bereid om op fiscaal acceptabele wijze administratie te voeren en aangifte te doen”

- “Met ingang van 1998 zal de stichting op de normale wijze aangiften doen voor de vennootschapsbelasting”

- “Met ingang van 1998 wordt door middel van een zogenaamde IB 47 aan de belastingdienst doorgegeven welke bedragen aan wie zijn uitbetaald, zodat de betreffende personen voor wat betreft de inkomstenbelasting in de belastingheffing worden betrokken”

- Vanaf 1 januari 1998 zal de stichting op de normale wijze aangifte doen voor de omzetbelasting”

De heer [bestuurder B.] heeft er echter voor gekozen om niet op de voorgeschreven wijze administratie te voeren, geen aangifte te doen voor de omzetbelasting en de vennoot-schapsbelasting en geen opgaven IB 47 in te sturen.

(...)

2.3.2 Niet voldoen aan de bewaarplicht

Omdat ik ondanks herhaalde verzoeken nog steeds niet de beschikking heb over de bescheiden van de jaren 2000 t/m 2002 ga ik er van uit dat deze niet meer aanwezig zijn.

(...)

2.3.3 Omkering bewijslast

Uit hetgeen onder de punten 2.3.1 en 2.3.2. is vermeld volgt dat belastingplichtige niet heeft voldaan aan haar verplichtingen ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Dit betekent dat ingevolge artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e letter b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bij een bezwaar respectievelijk beroepsprocedure er sprake is van omkering van de bewijslast. Dit betekent dat belastingplichtige moet bewijzen dat een aanslag of een uitspraak op een bezwaar onjuist is.

(...)

3.1 Omzet

Uit de door de heer [bestuurder B.] overgelegde bescheiden kan worden berekend dat in 2003 en 2004 tenminste de volgende omzet is gerealiseerd:

2003 in €

Datum Totaal Waarvan arbeid

(…) (…) (…)

Totaal 19.814,70 11.352,75

2004 in €

Datum Totaal Waarvan arbeid

(…) (…) (…)

Totaal 17.832,85 11.940,25

Volgens de verklaring van de heer [bestuurder B.] zouden in 2000 gemiddeld 6 personen voor de stichting werkzaam zijn geweest en zouden dit in 2003 en 2004 door afname van het werkaanbod nog gemiddeld 3 personen zijn geweest.

Indien wordt uitgegaan van een geleidelijke afname zouden er dan in 2001 nog gemiddeld 5 en in 2002 nog gemiddeld 4 personen voor de stichting hebben gewerkt.

De gemiddelde omzet over 2003 en 2004 bedraagt tenminste € 18.824,00.

Gerelateerd aan het aantal werkzame personen kan de omzet over de jaren 2000 t/m 2002 dan als volgt worden berekend:

2000 6/3 x € 18.824,00 = € 37.648,00 = fl. 82.962,00

2001 5/3 x € 18.824,00 = € 31.373,00 = fl. 69.137,00

2002 4/3 x € 18.824,00 = € 25.099,00

3.2 Voorbelasting

In 2003 en 2004 bedraagt de component arbeid in de omzet respectievelijk € 11.352,75 en € 11.940,25. Deze bedragen zijn gebaseerd op € 8,50 per uur. Van dit bedrag werd € 6,50 per uur doorbetaald aan de personen die de werkzaamheden voor de stichting verrichten. De betaalde beloningen bedragen dan:

2003 6,5/8,5 x € 11.352,75 = € 8.682,00

2004 6,5/8,5 x € 11.940,25 = € 9.131,00

Van de totale omzet van 2003 en 2004 werd gemiddeld 47,31% doorbetaald aan beloningen. Op basis hiervan bedragen de uitbetaalde beloningen in de voorgaande jaren:

2000 47,31% van € 37.648,00 = € 17.811,00 = fl. 39.250,00

2001 47,31% van € 31.373,00 = € 14.843,00 = fl. 32.710,00

2000 [kennelijk wordt 2002 bedoeld] 47,31% van € 25.099,00 = € 11.874,00

(...)

4 Loonbelasting

De onder punt 2.2 omschreven werkzaamheden worden verricht door natuurlijke personen die daar een vergoeding van € 6,50 per uur voor ontvangen.

In het controletijdvak is door de heer [bestuurder B.] op geen enkele wijze geregistreerd door wie de werkzaamheden werden verricht, hoeveel uur er per persoon werd gewerkt en welke bedragen er per persoon werden uitbetaald.

(...)

Door de stichting is echter geen enkele vorm van administratie gevoerd die inzicht geeft in de omstandigheden die ten grondslag liggen aan de betalingen aan de personen die de werkzaamheden hebben verricht. Dit maakt het onmogelijk om te beoordelen of de gedane betalingen als loon uit dienstbetrekking dienen te worden aangemerkt.

(...)

Verder ontvangen de personen een uurloon dat, gezien de hoogte van € 6,50, doet vermoeden dat er sprake is van een netto beloning.

(...)

De over deze loonbetalingen verschuldigde loonbelasting dient ingevolge artikel 31 lid 4 van de Wet op de loonbelasting 1964 bepaald te worden middels gebruteerde eindheffing.

(...)

De hierover verschuldigde loonheffing hef ik na volgens de methode van eindheffing met toepassing van het tarief voor anonieme werknemers

naheffing

Jaar Nettoloon Tabeltarief Loonheffing

2000 € 17.811,00 187% € 33.307,00

2001 € 14.843,00 129,5% € 19.222,00

2002 € 11.874,00 129,5% € 15.377,00

2003 € 8.682,00 131,2% € 11.391,00

2004 € 9.131,00 129,7% € 11.843,00

Totaal € 62.341,00 € 91.140,00

(...)

8.1 Vergrijpboete loonbelasting en premie volksverzekeringen

Op grond van (...) wordt over de correctie een boete opgelegd van 50%.

De stichting is bij eerdere gelegenheden diverse malen gewezen op haar verplichtingen (...)

Door er desondanks voor te kiezen om geen administratie te voeren, het niet op een andere wijze registreren aan welke personen en tot welke bedragen betalingen hebben plaatsgevonden en het niet inzenden van eerder genoemde kaarten IB 47 heeft u willens en wetens het risico genomen dat te weinig belasting zou worden geheven.

Dit betekent dat sprake is van voorwaardelijke opzet.”

2.4 Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek zijn, met dagtekening 9 december 2005, aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslag en de boete opgelegd.

3. Geschil

3.1 In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Aangaande de boete is in geschil of het aan voorwaardelijke opzet van eiseres te wijten is dat te weinig belasting is geheven.

3.2 Ter motivering van haar standpunt heeft eiseres – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.

- De werkzaamheden zijn verricht door vrijwilligers die, wegens het ontbreken van een gezagsverhouding, niet bij eiseres in dienstbetrekking werkzaam zijn en geen loon, maar een onkostenvergoeding hebben ontvangen.

- De naheffingsaanslag is gebaseerd op gegevens die bij eiseres niet bekend zijn en die bovendien niet controleerbaar zijn, en is dus niet gebaseerd op een redelijke schatting.

- Gedurende ongeveer acht jaar, na voormelde brief van 18 december 1997, is er geen enkel contact tussen eiseres en verweerder geweest. Eiseres kon daaraan het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat geen loonbelasting behoefde te worden ingehouden.

- Er kan geen boete worden opgelegd omdat er geen belasting kan worden nageheven en geen sprake is van voorwaardelijke opzet.

- De boete staat niet in een juiste verhouding tot het vergrijp.

3.3 Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken en daartoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.

- De arbeid is persoonlijk verricht, en tegen een vast uurloon, dat niet is aan te merken als een kostenvergoeding. Daarbij is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor toepassing van de vrijwilligersregeling.

- Omdat [bestuurder B.] toezicht hield op de werkzaamheden en op de werktijden is sprake van een gezagsverhouding tussen eiseres en degenen die de werkzaamheden verrichten.

- Eiseres heeft zich niet gehouden aan de in 1997 voorgestelde werkwijze. Daarmee heeft eiseres willens en wetens het risico genomen dat te weinig belasting zou worden betaald.

3.4 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uit-spraak op bezwaar, herroeping van de belastingaanslag en vernietiging van de boetebeschik-king.

3.5 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 De rechtbank stelt voorop dat eiseres de gegevens van feitelijke aard, die in het controlerapport zijn vermeld, niet, dan wel niet voldoende gemotiveerd, heeft weersproken. De rechtbank neemt die gegevens daarom als vaststaand aan.

4.2 Ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) zijn lichamen administratieplichtigen en als zodanig gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers gedurende zeven jaar op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit blijken.

4.3 Ingevolge artikel 47 van de AWR is een ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en daarvoor de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Ingevolge artikel 53 van de AWR is met betrekking tot administratieplichtigen de informatieverplichting van artikel 47 ook van toepassing ten behoeve van de belastingheffing van derden of ten behoeve van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen.

4.4 Vaststaat dat eiseres een rechtspersoon is en als zodanig een administratieplichtige als bedoeld artikel 52 van de AWR. Gelet op hetgeen daartoe in het controlerapport is ver-meld, staat ook vast dat eiseres niet aan de op haar rustende administratieplicht, bewaarplicht en informatieplicht heeft voldaan. Voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de inhouding van belasting, heeft dit, ingevolge artikel 27e, onderdeel b, van de AWR, tot gevolg dat het beroep ongegrond moet worden verklaard, tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Omdat aan eiseres een naheffingsaanslag loonbelasting is opgelegd, zal de rechtbank daarom eerst onderzoeken of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres op de door haar betaalde vergoedingen loonbelasting had moeten inhouden, oftewel of de voor eiseres werkzame personen bij haar in dienstbetrekking werkzaam waren.

4.5 Van een dienstbetrekking is sprake als de werknemer zich verbindt in dienst, oftewel onder gezag, van de werkgever tegen loon gedurende zekere tijd persoonlijk arbeid te ver-richten. Verweerder heeft hiertoe – kort weergegeven – aangevoerd dat de aard van de werk-zaamheden met zich brengt dat deze persoonlijk worden verricht, dat aan de betrokkenen een vergoeding per uur werd betaald die werd aangevuld met een reiskostenvergoeding en dat [bestuurder B.] toezicht hield op de werktijden van de betrokkenen en hen aanwijzingen en opdrach-ten gaf. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft verweerder in geding kopieën overgelegd van een groot aantal werk- en orderbonnen die bij het boekenonderzoek bij eiseres zijn aan-getroffen. Op deze bonnen wordt bijna altijd melding gemaakt van arbeidsloon. Soms is ook het aantal gewerkte uren vermeld en de naam van degene die de arbeid heeft verricht. Ook heeft verweerder een aantal kopieën van notities overgelegd die instructies van eiseres aan haar medewerkers bevatten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden in dienstbetrekking zijn verricht. Eiseres heeft, met hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd, het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat de arbeidsvergoedingen, zoals eiseres heeft gesteld, lager waren dan bij verhuis-, loodgieters- of aannemersbedrijven gebruikelijk is, leidt niet tot de gevolgtrekking dat de werkzaamheden niet in dienstbetrekking zijn verricht. De stelling van eiseres dat alleen sprake was van niet uurgerelateerde onkostenvergoedingen, acht de rechtbank, gelet op hetgeen op de werk- en orderbonnen is vermeld, niet aannemelijk. Ook voor het overige heeft eiseres geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiseres op de door haar betaalde arbeidsvergoedingen loonbelasting had moeten inhouden.

4.6 Gelet op hetgeen in 4.5 is overwogen dient het beroep ongegrond te worden ver-klaard tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Dat de uitspraak op bezwaar onjuist is heeft eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, niet doen blijken en is ook anderszins niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van het controle-rapport niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de naheffingsaanslag is gebaseerd op een redelijke schatting. Hoewel een groot deel van de administratie ontbrak, is verweerder, zoals met name blijkt uit paragraaf 3.1 van het controlerapport, zoveel mogelijk uitgegaan van de bescheiden die wel aanwezig waren en heeft hij, in lijn met verklaringen van [bestuurder B.] en de voorhanden zijnde gegevens over de jaren 2003 en 2004, rekening gehouden met een geleidelijke afneming van het aantal voor eiseres werkzame personen. Verder is gesteld noch gebleken dat en in hoeverre de door verweerder gemaakte berekeningen en de daarbij gehanteerde percentages onjuist zijn.

4.7 Per brief van 10 september 1997, die in kopie tot de gedingstukken behoort, heeft verweerder, naar aanleiding van een eerder onderzoek, aan eiseres een compromisvoorstel gedaan en zich bereid getoond bepaalde concessies te doen. In de brief is onder meer te lezen dat verweerder zich op het standpunt stelde dat de werkzaamheden in dienstbetrekking wer-den verricht en daarom voor de jaren 1990 tot en met 1993 naheffingsaanslagen loonbelasting waren opgelegd, maar dat werd gekozen voor een afwikkeling met zogenoemde IB47 kaarten, onder meer omdat het vaststellen van een dienstbetrekking niet in alle gevallen eenvoudig zou zijn. Aan het slot van de brief is te lezen dat, als eiseres het voorstel niet zou aanvaarden, verweerder de naheffingsaanslagen zou handhaven en ook naheffingsaanslagen voor de jaren 1994 tot en met 1995 zou opleggen. Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres het compromisvoorstel niet heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het vorenstaande geen andere conclusie worden getrokken dan dat verweerder zich in 1997 tegenover eiseres op het standpunt stelde dat de werkzaamheden in dienstbetrekking werden verricht en dat hij dit standpunt in feite ook wilde handhaven. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt, laat staan aangetoond, dat verweerder nadien een ander standpunt heeft ingenomen en waaraan zij het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat op de arbeidsvergoe-dingen geen loonbelasting behoefde te worden ingehouden, dan wel dat voor de onderhavige jaren geen naheffingsaanslagen zouden worden opgelegd. De omstandigheid dat eiseres na ontvangst van de brief van 18 december 1997 met het compromisvoorstel niets meer van verweerder heeft vernomen is hiervoor onvoldoende. Eiseres heeft immers zelf niet meer op dit voorstel gereageerd. Dat verdere invordering achterwege is gebleven heeft te maken met de omstandigheid, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, dat eiseres niet tot betaling in staat was. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel faalt daarom.

4.8 Aangaande de vergrijpboete overweegt de rechtbank het volgende. Het was eiseres, gelet op de in 4.7 genoemde voorgeschiedenis, bekend, althans het had eiseres bekend moeten zijn, dat op de arbeidsvergoedingen loonbelasting moest worden ingehouden dan wel dat zij aan verweerder opgave moest doen van door haar aan natuurlijke personen gedane betalingen. Door deze verplichtingen niet na te komen heeft eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat geen of te weinig belasting zou worden betaald. Verweerder heeft, ingevolge artikel 67f, eerste lid, van de AWR en paragraaf 25, derde lid, en paragraaf 28 van het BBBB 1998, daarom terecht een vergrijp-boete ter grootte van 50 percent opgelegd. Feiten en omstandigheden die aanleiding geven de boete te matigen wegens wanverhouding tussen de boete en het beboetbare feit, zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank acht de vergrijpboete passend en geboden. Wel dient de boete te worden verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omdat de boete op 30 september 2005 is aangekondigd en de rechtbank eerst op 15 november 2007 uitspraak doet in het geding. De rechtbank zal de boete daarom met 10 percent verminderen tot € 41.013.

4.9 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard, de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd, de naheffingsaanslag te worden gehandhaafd en de boete te worden verminderd tot € 41.013.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig ver-leende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- handhaaft de uitspraak op bezwaar voorzover deze betrekking heeft op de naheffing loonbelasting;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voorzover deze betrekking heeft op de vergrijpboete;

- vermindert de boete tot € 41.013 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 15 november 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uit-gesproken door mr. J.M. Vink, mr. S.C. Stuldreher en mr. A.J.M. Arends, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.