Rechtbank 's-Gravenhage, 06-11-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:10515 BC9644, AWB 06/2372 IB/PVV
Rechtbank 's-Gravenhage, 06-11-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:10515 BC9644, AWB 06/2372 IB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 6 november 2007
- Datum publicatie
- 16 april 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2007:BC9644
- Zaaknummer
- AWB 06/2372 IB/PVV
Inhoudsindicatie
Voorlopige aanslag IB 2003. Rb. heeft in andere zaak de definitieve aanslag IB 2003 verminderd. De voorlopige aanslag wordt o.g.v. art. 13 lid 1 AWR op gelijke wijze verminderd.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2372 IB/PVV
Uitspraakdatum: 6 november 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.400.000.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 februari 2006 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 27 februari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 28 februari 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.4. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2007 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [...] en mr. [...]. Namens verweerder is verschenen mr. [...].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiser is bestuurder van [A B.V.]. De aandelen in [A B.V.] zijn in handen van een stichting administratiekantoor; de certificaten van de aandelen worden gehouden door eiser.
2.2. Sinds 27 februari 2004 is eiser enig aandeelhouder van [B] B.V., voorheen [C] B.V. geheten (hierna: [B B.V.]). Van 14 maart 2001 tot 27 februari 2004 stond in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als enig aandeelhouder en bestuurder van [B B.V.] [mevrouw D] ingeschreven. [B B.V.] hield zich bezig met het verkopen en leggen van vloeren. Op 14 februari 2006 is [B B.V.] failliet verklaard.
2.3. Het personeel dat zij nodig had voor de uitvoering van de werkzaamheden, leende [B B.V.], voor zover hier van belang, in bij [E] B.V. [E B.V.] is op 23 oktober 2001 opgericht door [F]. Blijkens de akte van oprichting (deel uitmakend van bijlage 23 bij het verweerschrift) zijn bij de oprichting alle aandelen geplaatst bij [F] en zijn de geplaatste aandelen door hem volgestort. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel stond [F] van
23 oktober 2001 tot 16 oktober 2003 ingeschreven als enig aandeelhouder van [E B.V.]. Als enig bestuurder van [E B.V.] in die periode was [G] vermeld. Met ingang van
16 oktober 2003 staat als enig aandeelhouder en bestuurder van [E B.V.] ingeschreven de Stichting administratiekantoor [H]. De vennootschap is op 12 mei 2004 failliet verklaard.
2.4. [A B.V.] heeft in 2003 aan [B B.V.] een management fee in rekening gebracht van € 160.163 ter zake van door eiser ten behoeve van [B B.V.] verrichte werkzaamheden. Eiser genoot in dat jaar van [A B.V.] een loon van € 38.118. Tevens heeft hij in dat jaar regelmatig bedragen in contant geld opgenomen uit [B B.V.].
2.5. [E B.V.] zond [B B.V.] facturen voor de uitlening van personeel waarop de brutoloonkosten (inclusief loonbelasting en premies sociale verzekeringen), vermeerderd met een opslag en met omzetbelasting, in rekening werden gebracht. Deze facturen werden door [B B.V.] slechts ten dele betaald, als gevolg waarvan [E B.V.] niet aan haar belasting- en premieverplichtingen kon voldoen.
2.6. Eiser was in 2003 eigenaar van de panden [pand 1] en [pand 2]. Tevens was hij, tezamen met zijn echtgenote, eigenaar van de panden [pand 3] en [pand 4]. Het pand [pand 1] wordt verhuurd aan [I] en het pand [pand 2] wordt verhuurd aan [B B.V.] B.V. Alle panden zijn grotendeels gefinancierd met hypothecaire leningen.
2.7. Het aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 is op 28 februari 2004 aan eiser uitgereikt en diende vóór 1 april 2004 te worden ingediend. Het aangiftebiljet is op 3 augustus 2004 ingediend en vermeldt een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.118.
2.8. Naar aanleiding van de aangifte heeft verweerder bij brief van 3 december 2004 (bijlage 13 bij het verweerschrift) vragen gesteld aan de toenmalige adviseur van eiser. Voorts is door de FIOD-ECD in oktober 2004 een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen onder andere eiser en [E B.V.] wegens het niet doen van aangiften loon- en omzetbelasting over heffingstijdvakken in de jaren 2002 en 2003.
2.9. De onderhavige aanslag is opgelegd op 26 juli 2004. Op 11 maart 2006 is de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 opgelegd. Bij uitspraak op bezwaar van 12 september 2006 tegen de definitieve aanslag heeft verweerder uiteindelijk - voor zover hier van belang - de volgende correcties aangebracht op de ingediende aangifte:
I. belastbaar inkomen uit werk en woning
a. bij: huurinkomsten [pand 2] € 20.000
b. bij: huurinkomsten [pand 4] € 30.000
c. bij: huurinkomsten [pand 1] € 41.000
d. bij: managementfee [B B.V.] € 160.163
e. bij: onttrekkingen [A B.V.] € 258.489
II. belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
f. bij: onttrekkingen [E B.V.] € 1.271.000.
3. Geschil
3.1. In geschil is of verweerder de voorlopige aanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd.
3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
3.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag met de door verweerder daarop aangebrachte correcties.
3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank heeft heden uitspraak gedaan op het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 (zaak AWB 06/8351). In die uitspraak heeft de rechtbank als heffingsgrondslag voor het jaar 2003 vastgesteld een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.118.
4.2. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto artikel 23 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 kan een voorlopige aanslag worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag waarop de definitieve aanslag, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, vermoedelijk zal worden vastgesteld. Het geschil tussen partijen omtrent de hoogte van de voorlopige aanslag heeft uitsluitend betrekking op de hoogte van de heffingsgrondslag. Het vorenstaande brengt voor het onderhavige geval mee dat de voorlopige aanslag moet worden verminderd tot een aanslag, berekend naar een heffingsgrondslag die niet hoger is dan de heffingsgrondslag waarnaar de definitieve aanslag is opgelegd.
4.3. Gelet op het vorenoverwogene kan de uitspraak op bezwaar niet in stand blijven. Gelet op de onder 4.1 genoemde uitspraak vermindert de rechtbank de heffingsgrondslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.118 en zal het de voorlopige aanslag dienovereenkomstig verminderen.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank merkt daarbij voor de beroepsfase de onderhavige zaak en de zaak met nummer AWB 06/2133 aan als samenhangende zaken. De kosten zijn, wat betreft de onderhavige zaak, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 161 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde van € 161) voor de bezwaarfase en € 322 voor de beroepsfase (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1, gedeeld door 2). Voor een hogere vergoeding acht de rechtbank geen termen aanwezig.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de voorlopige aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.118;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 483, en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiser dient te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 6 november 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.A. Dirks, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. E.J.W. Heithuis, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.
De uitspraak is bij ontstentenis van mr. Dirks ondertekend door mr. Van Leijenhorst.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.