Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-12-2007, BC9769, AWB 06/8616 LB en AWB 06/8615 LB

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-12-2007, BC9769, AWB 06/8616 LB en AWB 06/8615 LB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
20 december 2007
Datum publicatie
17 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BC9769
Zaaknummer
AWB 06/8616 LB en AWB 06/8615 LB

Inhoudsindicatie

Geen verschoonbare termijnoverschrijding

Aan eiser zijn twee naheffingsaanslagen LB/PVV opgelegd. Partijen zijn het er over eens dat eiser buiten de termijn van artikel 6:7 Awb bezwaar heeft gemaakt. Eiser beroept zich op een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank overweegt dat een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaarschrift achterwege dient te blijvenindien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hier sprake van is. Eiser heeft na ontvangst van de aanslagen aan zijn adviseur opdracht gegeven om bezwaar te maken. De adviseur heeft geen bezwaar gemaakt. Het risico dat een opdracht aan een adviseur niet tijdig of onvolledig wordt uitgevoerd, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van eiser. Eiser stelt dat zijn zus informatie heeft gevraagd aan verweerder en dat haar een toezegging is gedaan. Eiser heeft - tegenover de gemotiveerde weerspreking van verweerder- niet aannemelijk gemaakt dat verweerder een zodanige toezegging heeft gedaan waardoor eiser erop mocht vertrouwen dat het maken van bezwaar na afloop van de termijn niet zou afstuiten op niet-ontvankelijkheid.

(Beroep ongegrond)

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 06/8616 LB en AWB 06/8615 LB

Uitspraakdatum: 20 december 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.], wonende te [Z.], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 2002 een op 7 februari 2005 gedagtekende naheffingsaanslag loonbelasting / premies volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) met [aanslagnummer] opgelegd voor een bedrag van € 33.624 (inclusief een beschikking heffingsrente van € 2.115).

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 2003 een op 7 februari 2005 gedagtekende naheffingsaanslag LB/PVV met [aanslagnummer] opgelegd voor een bedrag van € 147.833 (inclusief een beschikking heffingsrente van € 5.685).

1.2. Eiser heeft tegen beide aanslagen op 1 april 2005 gedateerde proforma bezwaarschriften ingediend die per fax door verweerder op 1 april 2005 zijn ontvangen.

1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 september 2006 eiser in zijn bezwaar tegen beide naheffingsaanslagen LB/PVV niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft de aanslagen na ambtshalve toetsing gehandhaafd.

1.4. Eiser heeft bij brief van 18 oktober 2006 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Deze brief is ontvangen bij de rechtbank op 19 oktober 2006.

1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2007 te Den Haag.

1.7. Namens eiser is verschenen [...]. Namens verweerder is verschenen [...]

1.8. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

1.9. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser is in 2002 en 2003 eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf A.].

2.2. Naar aanleiding van een klikbrief is het Uwv een onderzoek gestart en heeft de SIOD vervolgens een strafrechtelijk onderzoek ingesteld bij eiser. In overleg tussen het Uwv/de SIOD en de officier van justitie is besloten om de FIOD/ECD in het onderzoek te betrekken. De FIOD/ECD heeft een onderzoek naar de loonadministratie over de jaren 2002 en 2003 ingesteld.

3. Geschil

3.1. Partijen zijn het erover eens dat eiser buiten de termijn van artikel 6:7 Awb bezwaar heeft gemaakt.

3.1. In geschil is de vraag of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

3.2. Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend. Eiser stelt – zakelijk weergegeven – dat hij voldoende maatregelen heeft genomen om zo spoedig mogelijk een bezwaarschrift in te dienen. Na ontvangst van de aanslagen heeft hij een nieuwe adviseur opdracht gegeven om bezwaar te maken. De contacten met deze nieuwe adviseur verliepen moeizaam en daarom heeft de zus van eiser informatie ingewonnen bij verweerder over de status van de bezwaarschriften. Er werd haar verteld ‘dat het niet erg zou zijn als het bezwaarschrift enige tijd na 21 maart 2005 zou worden ingediend’.

3.3. Verweerder stelt dat communicatieproblemen tussen eiser en zijn adviseur voor rekening en risico van eiser komen. Verweerder betwist dat statusinformatie over de bezwaarschriften is verstrekt aan de zus van eiser en hij betwist ook dat er een toezegging is gedaan over het later indienen van de bezwaarschriften.

3.4. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Indien bezwaar wordt gemaakt tegen de aanslag, vangt deze termijn, ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, aan op de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet. Verweerder heeft gesteld – en eiser heeft niet betwist – dat de aanslagen op 7 februari 2005 persoonlijk aan eiser zijn overhandigd. De hiervoor genoemde termijn vangt derhalve aan op 8 februari 2005.

4.2. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Eiser heeft op 1 april 2005 per fax bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. Dit is buiten de termijn van zes weken die is geëindigd op 21 maart 2005.

4.3. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser heeft de aanslagbiljetten ontvangen terwijl hij in voorlopige hechtenis zat en gedurende ongeveer zeven dagen beperkingen voor het onderhouden van contacten met de buitenwereld golden. Beide partijen zijn het erover eens dat deze beperkingen niet tot gevolg hebben dat de bezwaartermijn verlengd dient te worden. Na de periode van beperkingen met de buitenwereld heeft eiser opdracht gegeven aan een nieuwe adviseur om bezwaar te maken. De nieuwe adviseur heeft, ofschoon daartoe nog ruimschoots tijd binnen de geldende bezwaartermijn beschikbaar was, de bezwaarschriften niet binnen deze termijn ingediend. Het risico dat een opdracht aan een adviseur niet tijdig of onvolledig wordt uitgevoerd, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van eiser. Eiser stelt dat zijn zus informatie heeft gevraagd aan verweerder en dat haar een toezegging is gedaan. Eiser heeft – tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder – niet aannemelijk gemaakt dat verweerder aan de zus van eiser een zodanige uitlating heeft gedaan waardoor eiser erop mocht vertrouwen dat de indiening van zijn bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn op 21 maart 2005 niet zou afstuiten op niet-ontvankelijkheidsverklaring van dit bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding. Er zijn geen andere omstandigheden gesteld of aannemelijk geworden op grond waarvan kan worden gesproken van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder beide bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.4. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 20 december 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, mr. S.C. Stuldreher en mr. A.J.M. Arends in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Asperen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.