Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-07-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:11597 BD3150, AWB 06/6194 BPM

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-07-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:11597 BD3150, AWB 06/6194 BPM

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 juli 2007
Datum publicatie
4 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BD3150
Zaaknummer
AWB 06/6194 BPM

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM).

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/6194 BPM

Uitspraakdatum: 10 juli 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X te Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 31 mei 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) met aanslagnummer [nummer]

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2007. Namens verweerder zijn verschenen mr. [A] en [B]. Namens eiser is niemand verschenen. De gemachtigde van eiser heeft direct voorafgaand aan de zitting bij faxbericht gewezen op de omstandigheid dat de uitnodiging hem niet heeft bereikt en verzocht om uitstel van het onderzoek ter zitting. Gebleken is dat de uitnodiging voor de zitting van 2 mei 2007 ten onrechte aan het adres van eiser is gericht en niet (ook) aan dat van eisers gemachtigde. De rechtbank is van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen niet op het juiste adres is aangeboden. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting direct gesloten en bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting zou plaatsvinden. Dat onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2007. Namens eiser is daar verschenen mr. [C]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [A] en [B].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Op 24 april 2004 is eiser door ambtenaren van de douane aangetroffen in een personenauto van het merk [merk], type [type] met Belgisch exportkenteken [exportkenteken] (hierna: de auto) rijdend op de Rijksweg A5, zijnde de openbare weg in Nederland.

2.2. Blijkens het door verweerder overgelegde rapport van de betreffende douaneambtenaren heeft eiser bij zijn aanhouding door die ambtenaren op 24 april 2004 onder meer verklaard dat hij de auto in België heeft gekocht via een [merk] dealer in [Q], dat hij voornemens was de auto in te voeren en hiertoe reeds een afspraak had gemaakt en dat hij zich heeft gerealiseerd in overtreding te zijn.

2.3. Blijkens een tweede door verweerder overgelegd rapport van de betreffende douaneambtenaren hebben die ambtenaren op 12 mei 2004 onderzoek gedaan bij het garagebedrijf dat vermeld stond op de kentekenplaathouder, te weten garagebedrijf [D] te [Q]. Uit dat onderzoek is onder meer gebleken dat de bedrijfsleider desgevraagd heeft verklaard dat eiser de auto op 23 april 2002 heeft gekocht en geleverd gekregen en dat eiser aan het garagebedrijf heeft meegedeeld dat de auto vrij van BPM geleverd diende te worden omdat het een exportauto betrof. Voor de auto is het voorlopige kenteken [voorlopige kenteken] afgegeven. Voorts is uit dat onderzoek gebleken dat de auto in september 2003 een kleine onderhoudsbeurt heeft gehad en in oktober 2003 een grote onderhoudsbeurt en dat eiser de auto zelf besturend voor de onderhoudsbeurten bij de garage heeft afgeleverd.

2.4. Bij de aanhouding van 24 april 2004 was op de auto een Belgisch (export)kenteken met het nummer [exportkenteken] gemonteerd. Onder dit nummer was de auto in de administratie van garagebedrijf [D] opgenomen. Uit onderzoek van verweerder is gebleken dat op 8 januari 1999 een kenteken met dit nummer is afgegeven op naam van [X]. Dit kenteken is op 8 augustus 2002 geschrapt. Uit het Nederlandse kentekenregister blijkt dat eiser op 31 januari 2000 een auto van het merk [merk 2] heeft laten registreren. Deze auto heeft als datum van eerste toelating 8 januari 1999, dezelfde datum als het Belgische exportkenteken.

2.5. Op 27 mei 2004 is eiser nader gehoord door voornoemde douaneambtenaren. In het proces-verbaal van dat verhoor, dat niet door eiser is ondertekend, is onder meer opgenomen dat eiser op vragen van de douaneambtenaren heeft verklaard de auto kort na de aankoop te hebben doorverkocht aan [E] te [R], dat hij de auto op dat moment van [E] geleend had, dat het kenteken [exportkenteken] door [E] is aangevraagd en dat [E] de auto bij garage [D] in onderhoud heeft geplaatst.

2.6. Met dagtekening 12 mei 2005 is aan eiser de onderhavige naheffingsaanslag ten bedrage van € 12.230 opgelegd. Daarbij is uitgegaan van een consumentenprijs van € 50.200 en een consumentenprijs voor de accessoires van € 795.

2.7. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd.

2.8. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) wordt onder de naam belasting van personenauto's en motorrijwielen een belasting geheven met betrekking tot personenauto's, motorrijwielen en bestelauto's. Ingevolge het vijfde lid van genoemd artikel is, ingeval een niet geregistreerde personenauto, een niet geregistreerd motorrijwiel of een niet geregistreerde bestelauto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

2.9. In het Besluit Staatssecretaris van Financiën van 13 december 2002, nr. CPP2002/1574M keurt de Staatssecretaris goed, dat met inachtneming van bepaalde beperkingen, ingeval van eerste constatering van het feitelijk gebruik van de weg in Nederland aan degene die het voertuig feitelijk tot zijn beschikking heeft niet onmiddellijk een naheffingsaanslag wordt opgelegd. Deze goedkeuring is echter niet van toepassing ten aanzien van degene die het voertuig feitelijk tot zijn beschikking heeft en die - voor zover hier van belang - uit hoofde van zijn functie of de door hem ontplooide activiteiten, bekend was of behoorde te zijn met de toepassing van de Wet BPM.

2.10. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser uit hoofde van door hem ontplooide activiteiten bekend was met de toepassing van de Wet BPM, waardoor het herstelbeleid als bedoeld in het onder 2.8 aangehaalde Besluit niet op eiser van toepassing is. Verweerder heeft daartoe het volgende gesteld:

- Eiser heeft de auto op 23 april 2002 gekocht bij garagebedrijf [D] te [Q]. Eiser heeft het garagebedrijf daarbij meegedeeld dat de auto voor de export bestemd was en belastingvrij kon worden geleverd.

- De factuur voor de aankoop van de auto is aan eiser geadresseerd op een adres in [S].

- Eiser was op dat moment in Nederland woonachtig.

- De auto was bij de controle voorzien van een Belgisch exportkenteken dat eiser voor een andere auto in België had aangevraagd.

2.11. Eiser heeft daartegenover aangevoerd dat hij de auto kort na aankoop daarvan heeft verkocht aan [E] te [R]. Ervan afgezien dat dit feit er niet aan af doet dat op grond van artikel 1, vijfde lid, van de Wet BPM sprake is van een belastbaar feit, ter zake waarvan eiser op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wet BPM belastingplichtig is, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij de auto aan [E] heeft verkocht. Voor het overige heeft eiser de stellingen van verweerder niet weersproken.

2.12. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de handelwijze van eiser bij de aankoop van de auto en uit het monteren van een voor een andere auto door eiser aangevraagd Belgisch exportkenteken dat niet meer geldig is op de auto, dat eiser bekend moet zijn geweest met de toepassing van de Wet BPM en heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser met die handelwijze activiteiten heeft ontplooid die erop gericht waren de heffing van BPM te ontlopen.

2.13. Eisers beroep op toepassing van het gelijkheidsbeginsel faalt nu het herstelbeleid zoals neergelegd in het onder 2.8 aangehaalde Besluit, gelet op het onder 2.11 overwogene, niet op hem van toepassing is.

2.14. Nu overigens niet in geschil is dat eiser op 24 april 2004 feitelijk gebruik van de weg in Nederland heeft gemaakt met een niet in Nederland geregistreerde auto, is de naheffingsaanslag terecht aan eiser opgelegd.

2.15. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Riel, griffier.

Afschrift aangetekend

verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.