Rechtbank 's-Gravenhage, 09-03-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:21959 BH0121, AWB 06/2265 MRB
Rechtbank 's-Gravenhage, 09-03-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:21959 BH0121, AWB 06/2265 MRB
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 9 maart 2007
- Datum publicatie
- 26 januari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2007:BH0121
- Zaaknummer
- AWB 06/2265 MRB
Inhoudsindicatie
Taxivrijstelling. Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting tijdvak sep-dec 2005. Terugwerkende kracht van vrijstelling tot het begin van het tijdvak waarin de aanvraag met de vereiste bescheiden is gecompleteerd, of tot aan de datum waarop belanghebbende houder van het motorrijtuig is geworden? Toetsing aan artikel 3:4 van de Awb. In (bezwaar en) beroep voldoende aannemelijk gemaakt dat de auto vanaf het moment van aanschaf als taxi werd gebruikt. Gevolgen voor belanghebbende zijn in onderhavig geval onevenredig tot het met de bestreden beslissing kennelijk gediende belang van doelmatigheid en uitvoerbaarheid van vrijstellingsverzoeken. Een redelijke belangenafweging brengt mee dat de vrijstelling wordt toegepast met ingang van het tijdvak waarin belanghebbende de (taxi-) auto is gaan houden.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2265 MRB
Uitspraakdatum: 9 maart 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 17 september 2005 tot en met 16 december 2005 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) motorrijtuigenbelasting opgelegd, ten bedrage van € 279,--, alsmede bij beschikking een boete van € 113,--.
1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 24 februari 2006 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 20 februari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 24 februari 2006, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2006 te 's-Gravenhage.
Eiseres is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [A].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1. Eiseres exploiteert een onderneming waarvan de activiteiten bestaan uit het verzorgen van taxivervoer. Eiseres heeft voor dat doel op 18 augustus 2005 een gebruikte personenauto met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) aangeschaft. Op het kentekenbewijs van de auto, afgegeven op 17 september 1998 staat vermeld "Taxi, ingericht voor het vervoer van ten hoogste 4 personen buiten de bestuurder."
2.2. Eiseres heeft op 25 augustus 2005 in de auto een zogenoemde digitax en een mobilofoon opnieuw laten aansluiten.
2.3. Eiseres heeft op 20 augustus 2005 voor de auto een verzoek tot vrijstelling van motorrijtuigenbelasting ingediend wegens het gebruik als taxi van die auto (hierna de taxi-vrijstelling). Met dagtekening 13 september 2005 heeft verweerder eiseres verzocht fotokopieën van het kentekenbewijs deel I en II voor de auto en een zogenoemde 90% verklaring over te leggen.
2.4. Verweerder heeft het verzoek om de taxi-vrijstelling met dagtekening 31 oktober 2005 afgewezen omdat eiseres voornoemde stukken niet heeft overgelegd.
2.5. Met dagtekening 24 oktober 2005 heeft verweerder aan eiseres voor de auto een rekening motorrijtuigenbelasting verzonden met rekeningnummer [nummer] Hierop is € 279,- aan motorrijtuigenbelasting in rekening gebracht voor het tijdvak 17 september 2005 tot en met 16 december 2005. De uiterste betaaldatum van de rekening is 25 november 2005.
2.6. Eiseres heeft bij brief van 23 oktober 2005 bezwaar gemaakt tegen voornoemde rekening. In die brief verwijst zij naar stukken welke zijn naar Apeldoorn heeft verzonden.
2.7. Omdat de rekening op de uiterste betaaldatum nog niet is betaald, heeft verweerder met dagtekening 11 januari 2006 aan eiseres een naheffingsaanslag opgelegd ter grootte van het bedrag van de rekening. Verweerder heeft daarbij tevens een verzuimboete opgelegd op grond van artikel 67c van de AWR van € 113 omdat sprake is van een vijfde verzuim in de zin van paragraaf 33 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB 1998).
2.8. Eiseres heeft met dagtekening 22 januari 2006 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag omdat zij meent recht te hebben op de taxi-vrijstelling. Bij het bezwaar heeft zij kopieën van het kentekenbewijs deel I en II en van de 90% verklaring overgelegd welke zij reeds op 13 september 2005 zegt te hebben ingezonden.
2.9. Verweerder heeft met dagtekening 24 februari 2006 het bezwaar afgewezen omdat geen sprake is van een vrijstelling motorrijtuigenbelasting nu in het kader van de aanvraag van de vrijstellingsvergunning de stukken niet zijn overgelegd. In de uitspraak op bezwaar verleent verweerder met terugwerkende kracht met ingang van 17 december 2005, overeenkomstig het op dit punt gevoerde beleid, de taxi-vrijstelling.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat zij recht heeft op de taxi-vrijstelling nu de auto is aangeschaft, en vanaf de aanschaf uitsluitend is gebruikt, voor taxivervoer. Reeds bij aanschaf stond op het kentekenbewijs vermeld "taxi". Verweerder is van mening dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd omdat de taxi-vrijstelling pas van toepassing is vanaf 17 december 2005 nu de voor de behandeling van de aanvraag van de taxi-vrijstelling benodigde bescheiden eerst in januari 2006 zijn overgelegd.
3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot nihil en herroeping van de boetebeschikking. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 1, lid 1, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting (hierna: de Wet) is het houden van een personenauto belast. De belasting wordt ingevolge artikel 6 van de Wet geheven van degene die bij aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt. Artikel 7 van de Wet bepaalt dat een motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister van de Rijksdienst voor het wegverkeer (hierna: het kentekenregister). Eiseres staat vanaf 18 augustus 2005 als houder van de auto ingeschreven in het kentekenregister.
4.2. Ingevolge artikel 72, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wet wordt - onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen - vrijstelling verleend voor motorrijtuigen die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer of de Wet personenvervoer 2000 afgegeven vergunning zijn bestemd om daarmee als personenauto taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt. Tussen partijen is niet in geschil dat ten aanzien van de onderhavige auto is voldaan aan deze voorwaarden. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
4.3. Ingevolge artikel 23 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Besluit) wordt de vrijstelling verleend indien de in dat artikel genoemde (afschriften van) bescheiden worden overgelegd. Artikel 27 van het Besluit bepaalt voorts dat de vrijstelling op verzoek wordt verleend (eerste lid) en dat dit verzoek voor aanvang van het tijdvak dient te worden ingediend bij de inspecteur (tweede lid), vergezeld van de in artikel 23 van het Besluit bedoelde bescheiden (derde lid). Op grond van artikel 27, vijfde lid van het Besluit beslist de inspecteur vervolgens bij voor bezwaar vatbare beschikking en werkt de vrijstelling terug tot op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend, tenzij in de beschikking anders is bepaald. Laatstgenoemde bepaling laat de inspecteur de vrijheid de beschikking te laten terugwerken tot een ander tijdstip dan dat waarop het verzoek is ingediend, en daarmee in zoverre af te wijken van de voorwaarde gesteld in het tweede lid van artikel 27 van het Besluit.
4.4. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij bij de toepassing van artikel 27, vijfde lid van het Besluit als vaste gedragslijn hanteert dat terugwerkende kracht wordt verleend tot het begin van het tijdvak waarin het verzoek is ingediend, er daarbij van uitgaande dat pas sprake is van een verzoek indien alle vereiste bescheiden zijn overgelegd. De rechtbank zal toetsen of de beslissing van verweerder de naheffingsaanslag te handhaven omdat hij de vrijstelling heeft laten terugwerken tot het begin van het tijdvak waarin hij de vereiste bescheiden heeft ontvangen en niet - zoals eiseres bepleit - tot aan de datum waarop eiseres houder van het motorrijtuig is geworden, strijdt met het in artikel 3:4 van de Awb neergelegde beginsel van zorgvuldige belangenafweging.
4.5. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Verweerder heeft betoogd dat de vrijstelling niet verder terug dient te werken omdat zonder de opgevraagde stukken niet kan worden beoordeeld of reeds vanaf het begin van het houderschap aan de vereisten voor de vrijstelling is voldaan. De rechtbank acht dit onbegrijpelijk nu verweerder kennelijk wel heeft kunnen beoordelen dat aan de vrijstelling is voldaan in de periode van het begin van het tijdvak waarin de bescheiden zijn ontvangen tot het moment waarop de bescheiden zijn ontvangen. De rechtbank hecht voorts mede betekenis aan verweerders verklaring dat bij tijdige indiening van de bescheiden de taxi-vrijstelling zou zijn verleend met ingang van 18 augustus 2005, uit welke verklaring de rechtbank begrijpt dat verweerder aannemelijk acht dat eiseres vanaf het begin heeft voldaan aan de voorwaarden voor de taxi-vrijstelling. Voor zover er al enige twijfel zou hebben bestaan over het gebruik van het motorrijtuig als taxi in de periode tussen 18 augustus 2005 en 16 december 2005, heeft eiseres met de door haar in beroep overgelegde bescheiden (kopieën van het werkboekje en van de factuur inzake het opnieuw aansluiten van de digitax en de mobilofoon) voldoende aannemelijk gemaakt dat de auto vanaf het moment van aanschaf als taxi werd gebruikt.
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevolgen voor eiseres van verweerders beslissing bij afweging van alle belangen onevenredig in verhouding tot het met die beslissing kennelijk gediende belang van doelmatigheid en uitvoerbaarheid van vrijstellingsverzoeken, zodat sprake is van strijd met artikel 3:4, eerste en tweede lid van de Awb. Een redelijke belangenafweging brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de vrijstelling wordt toegepast met ingang van het tijdvak waarin eiseres de auto is gaan houden en dat derhalve van heffing over dat tijdvak wordt afgezien.
4.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep van eiseres gegrond is en dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot nihil en herroept de boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 2 maart 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Ebbeling, in tegenwoordigheid van mr. C.D. Loen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.