Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-05-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:10114 BJ3634, AWB 05/5837

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-05-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:10114 BJ3634, AWB 05/5837

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 mei 2007
Datum publicatie
24 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BJ3634
Zaaknummer
AWB 05/5837

Inhoudsindicatie

Betreft navorderingsaanslag inkomstenbelasting (IB). Eiser drijft sedert 1 januari 2000 een onderneming in installatie- en onderhoudswerkzaamheden. Voordien was eiser vennoot in een VOF. De defintieve aanslag voor het jaar 2000 is - zonder nader onderzoek - conform de aangifte vastgesteld. Bij een boekenonderzoek in september 2003 is geconstateerd dat sprake is van een ondeugdelijke administratie, alsmede dat eiser niet aan de bewaar- en inlichtingenplicht heeft voldaan. Voorts zijn correcties met betrekking tot de onttrekking aan het ondernemingsvermogen van een bestelauto en niet aangetoonde administratie- en advocaatkosten aangebracht. De rechtbank is van oordeel dat de enkele vermelding 'Desinvestering bestelbus [kenteken]' in de aangifte niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid op grond waarvan verweerder aan de juistheid of volledigheid van de aangifte had moeten twijfelen. Verweerder beschikte derhalve over een tot navordering aanleiding gevend nieuw feit. Voorts is terecht tot omkering en verzwaring van de bewijslast geconcludeerd, nu eiser niet aan zijn administratieplicht heeft voldaan. De aan een medewerker bij de beëindiging van diens dienstverband meegegeven bestelbus is terecht als een onttrekking aangemerkt. Eiser heeft niet aangetoond dat de bestelauto vanwege een vordering op de onderneming om niet is meegegeven. Voorts heeft eiser niet aangetoond dat verweerder de aan Auto Telex ontleende economische waarde van de bestelauto op een te hoog bedrag heeft bepaald. Met de geclaimde administratie- en advocaatkosten heeft verweerder bij de winstbepaling geen rekening gehouden nu de kosten niet met facturen zijn aangetoond en niet is aangegeven hoe de boekingen zijn verlopen. Met twee ter zitting overgelegde aan de VOF gerichte facturen van 21 janauri 2000 en 17 maart 2000 heeft eiser niet overtuigend aangetoond dat de kosten in mindering op de winst van zijn onderneming dienen te worden gebracht. Aannemelijk is dat de kosten, zo deze zijn gemaakt, ten laste komen van de winst van de VOF dan wel van haar vennoten. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/5837 IB/PVV

Uitspraakdatum: 10 mei 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.891, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van ƒ 2.986.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 juli 2005 de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 80.711. De vergrijpboete is als gevolg van een administratieve vergissing komen te vervallen.

1.3. Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar bij brief van 16 augustus 2005, ontvangen bij de rechtbank op 18 augustus 2005, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2006 te 's-Gravenhage.

Eiser is daar verschenen bij zijn gemachtigde mr. [A]. Namens verweerder is verschenen mr. drs. [B].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser drijft sedert 1 januari 2000 in de vorm van een eenmanszaak een onderneming in installatie- en onderhoudswerkzaamheden. Voordien was eiser vennoot in [C] V.O.F.

2.2. Eiser heeft voor het jaar 2000 aangifte inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 59.268. De definitieve aanslag is - zonder nader onderzoek - conform de aangifte vastgesteld.

2.3. In september 2003 is bij eiser een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en omzetbelasting en loonbelasting voor de jaren 2000 en 2001. De uitkomsten van dit onderzoek zijn neergelegd in een controlerapport van verweerder van 2 juli 2004.

2.4. In het controlerapport is geconstateerd dat sprake is van een ondeugdelijke administratie, alsmede dat eiser niet aan de bewaarplicht en inlichtingenplicht heeft voldaan. Voorts zijn voor het onderhavige jaar correcties met betrekking tot - voor zover hier van belang - de onttrekking aan het ondernemingsvermogen van een bestelauto en niet aangetoonde administratie- en advocaatkosten aangebracht.

2.5. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is aan eiser de onder 1.1 genoemde navorderingsaanslag opgelegd. Verweerder heeft daarbij de winst verhoogd met bijtellingen ten bedrage van ƒ 14.623 (onttrekking bestelauto) en ƒ 11.000 (administratie- en advocaatkosten). Voorts is een vergrijpboete opgelegd van 25% van het bedrag van de navorderingsaanslag.

2.6. Na daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 80.711. De boete is komen te vervallen. Eiser is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank.

3. Geschil

3.1. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 47.711. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Nieuw feit

4.1. Partijen houdt allereerst verdeeld het antwoord op de vraag of verweerder beschikte over een nieuw feit zoals bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), welke vraag eiser ontkennend en verweerder bevestigend beantwoordt.

4.2. Ingevolge artikel 16 AWR kan - voor zover hier van belang - de inspecteur, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

4.3. De aangifte dient tot het verstrekken van de voor een juiste aanslagregeling noodzakelijke gegevens aan verweerder. De belastingplichtige dient de aangifte met de nodige stiptheid en nauwkeurigheid te doen. Dit brengt mee dat verweerder, indien hij niet op grond van ervaringen in het verleden of anderszins reden heeft aan de juistheid van de aangifte te twijfelen, met vertrouwen op de aangifte kan afgaan. Slechts indien er bijzondere omstandigheden zijn die voor verweerder aanleiding moeten zijn aan de juistheid of volledigheid van de aangifte te twijfelen, bestaat er reden voor (nader) onderzoek, voorafgaand aan de oplegging van de aanslag.

Gesteld noch gebleken is dat verweerder op grond van ervaringen in het verleden of enige andere daartoe aanleiding gevende omstandigheid aan de juistheid of volledigheid van de aangifte had moeten twijfelen. Als zodanige omstandigheid kan de enkele vermelding 'Desinvestering bestelbus [kenteken]' in de aangifte niet worden aangemerkt. Gelet hierop mocht verweerder met vertrouwen op de juistheid van de aangifte afgaan en bestond voor hem geen reden voorafgaand aan de oplegging van de aanslag (nader) onderzoek in te stellen. Van een schending van zijn onderzoeksplicht is dan ook geen sprake.

Naar vaste jurisprudentie kan ter afwering van een met toepassing van artikel 16, eerste lid, AWR opgelegde navorderingsaanslag geen beroep worden gedaan op aan de (primitieve/definitieve) aanslag ontleend vertrouwen. Derhalve faalt eisers stelling dat hij aan de omstandigheid dat de aanslag voor 2000 conform de aangifte definitief is vastgesteld het vertrouwen kon ontlenen dat de correcties achterwege zouden blijven.

Omkering bewijslast

4.4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de administratie van eiser zodanige gebreken vertoont, dat deze niet voldoet aan de daaraan in artikel 52 AWR gestelde eisen. Eiser heeft voorts niet aan de verplichting tot informatieverstrekking als bedoeld in artikel 47 AWR voldaan. Op grond van artikel 27e AWR concludeert verweerder tot omkering en verzwaring van de bewijslast.

4.5. Artikel 52, eerste lid, AWR bepaalt dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.

4.6. In het naar aanleiding van voornoemd boekenonderzoek opgemaakte controlerapport van 2 juli 2004 is met betrekking tot de administratie van eiser onder meer het navolgende opgemerkt:

'De administratie sluit niet met de jaarstukken. De voorafgaande journaalposten zijn niet duidelijk vermeld. In de balans zijn de debiteuren, voorraad en crediteuren niet opgenomen. Ook de omzet sluit niet aan bij de administratie.

De adviseur heeft verklaard dat de aansluitverschillen voortkomen uit het feit dat zijn medewerker vertrokken is en de back-up's van de gegevens niet meer te vinden zijn. De jaarrekening is opgesteld door een uitdraai met hierin de 1e 3 kwartalen aan te vullen met het laatste kwartaal van 2001.

Daarnaast worden de facturen niet opgemaakt zoals wettelijk voorgeschreven. Uit een steekproef is gebleken dat de facturen niet genummerd worden.'

4.7. Eiser, die in zijn hoedanigheid van ondernemer als administratieplichtige in de zin van artikel 52, eerste lid, AWR is aan te merken, heeft niet weersproken dat zijn administratie de onder 4.6 vermelde gebreken vertoont. Deze gebreken zijn dermate ernstig dat de administratie van eiser als basis voor de berekening van de door hem behaalde winst moet worden verworpen. Derhalve voldoet de administratie niet aan de eisen van artikel 52 AWR.

4.8. Nu eiser niet aan zijn administratieplicht heeft voldaan, brengt het bepaalde in artikel 27e, eerste volzin, aanhef, onderdeel b, en slot, AWR met zich dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Het ligt dan op de weg van eiser om overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven.

Hoogte navorderingsaanslag

4.9. Verweerder heeft de door eiser in 2000 behaalde winst bepaald door het bedrag van de aangegeven winst te verhogen met ƒ 14.623 in verband met de onttrekking van een bestelauto aan het ondernemingsvermogen en ƒ 11.000 in verband met niet aangetoonde administratie- en advocaatkosten. In bezwaar heeft verweerder de winstcorrectie van ƒ 14.623 met een bedrag van ƒ 4.180 aan omzetbelasting verminderd tot ƒ 10.443.

4.10. Verweerder stelt en eiser weerspreekt niet, althans onvoldoendegemotiveerd, dat aan een werknemer bij de beëindiging van zijn dienstverband een bestelauto, met kenteken [kenteken] met een boekwaarde van ƒ 11.557 is meegegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit terecht als een onttrekking van de bestelauto aan het ondernemingsvermogen aangemerkt. Eiser heeft niet aangetoond dat verweerder ervan had moeten uitgaan dat de bestelauto om niet is meegegeven aan de werknemer omdat deze met betrekking tot de bestelauto een vordering op de onderneming van eiser had. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat van een vordering op de balans niets is terug te vinden, dat afschrijvingen op de bestelauto hebben plaatsgevonden die ten laste van het resultaat van de onderneming zijn gebracht alsmede dat de bestelauto altijd op naam van de onderneming heeft gestaan.

4.11. Eiser heeft voorts niet aangetoond dat verweerder de economische waarde van de bestelauto ten tijde van de onttrekking op een te hoog bedrag heeft bepaald. De door verweerder aangehouden waarde van ƒ 22.000 heeft hij ontleend aan de Auto Telex. De verwijzing door eiser naar de vrije verkoopwaarde van een andere bestelauto acht de rechtbank onvoldoende om overtuigend de onredelijkheid van de door verweerder aangehouden waarde aan te tonen.

4.12. Eiser heeft in de van zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2000 deel uitmakende winst- en verliesrekening onder meer als kosten opgevoerd administratie-/advieskosten ad ƒ 8.500 en advocaatkosten ad ƒ 2.500. Verweerder heeft bij de bepaling van de door eiser behaalde winst geen rekening met deze posten gehouden aangezien de kosten niet met facturen zijn aangetoond en niet is aangegeven hoe de afboekingen zijn verlopen.

Eerst ter zitting heeft eiser twee aan [C] V.O.F. gerichte facturen met dagtekening 21 januari 2000 en 17 maart 2000 overgelegd. De facturen zijn afkomstig van de gemachtigde van eiser. De factuur van 21 januari 2000 betreft honorarium ad ƒ 2.585 met betrekking tot de verwerking van de administratie van juni 1999 tot en met december 1999. De factuur van 17 maart 2000 ten bedrage van ƒ 9.870 ziet op een declaratie inzake [D] met betrekking tot de periode september 1998 tot en met maart 2000.

De rechtbank is van oordeel dat eiser met voormelde facturen niet overtuigend heeft aangetoond dat de kosten in mindering op de winst van zijn onderneming dienen te worden gebracht. Aannemelijk is dat de kosten, zo deze zijn gemaakt, ten laste komen van de winst van de VOF dan wel haar vennoten.

4.13. De naheffingsaanslag is gezien het vorenstaande terecht en niet tot een te hoog bedrag opgelegd.

4.14. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 10 mei 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Strik, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.