Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-01-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:21962 BJ3712, AWB 05/6529

Rechtbank 's-Gravenhage, 30-01-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:21962 BJ3712, AWB 05/6529

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 januari 2007
Datum publicatie
28 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BJ3712
Zaaknummer
AWB 05/6529

Inhoudsindicatie

Eiser is voor eigen rekening werkzaam als taxichauffeur. Naar aanleiding van een boekenonderzoek is een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) opgelegd ter grootte van een verleende teruggaaf van betaalde BPM. In geschil is of de auto voor ten minste 90 procent voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Van een deugdelijke en verifieerbare kilometeradministratie is geen sprake, nu eiser slechts over - ook overigens niet volledig ingevulde - rittenkaarten beschikt, waarop uitsluitend aan de taxameter ontleende gegevens zijn vermeld en voorts de in de taxameter opgeslagen gegevens zijn gewist. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, nu anders dan in eisers geval in de door hem genoemde gevallen geen kilometertelleronderbreker (kto) in de taxi was ingebouwd. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat eiser een kto heeft laten inbouwen met het oogmerk een juiste vaststelling van het aantal met de auto gereden kilometers onmogelijk te maken. De opgelegde vergrijpboete acht de rechtbank dan ook in beginsel passend en geboden. De rechtbank matigt de boete in verband met overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM. Beroep in zoverre gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/6529 BPM

Uitspraakdatum: 30 januari 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 12 juli 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser over de periode 11 april 1997 tot en met 10 april 2000 opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen, alsmede tegen de gelijktijdig daarbij genomen boetebeschikking (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2007.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door drs. [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [B], mr. [C], [D] en [E].

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze de boetebeschikking betreft;

- vermindert het boetebedrag, stelt dit vast op € 2.095 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar voor zover deze is vernietigd;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 138 vergoedt.

2. Gronden

2.1. Eiser was in de betreffende periode voor eigen rekening werkzaam als taxichauffeur. Voor zijn werkzaamheden maakte eiser gebruik van een auto, merk Mercedes, type [type], met kenteken [kenteken]. Eiser was vanaf 11 april 1997 kentekenhouder van deze auto.

2.2. Eiser heeft bij aanschaf van de auto belasting op personenauto's en motorrijwielen (BPM) betaald ten bedrage van ƒ 25.653. Op 17 april 1998, 16 april 1999 en 21 april 2000 heeft eiser voor de tijdvakken 11 april 1997 tot en met 10 april 1998, respectievelijk 11 april 1998 tot en met 10 april 1999 en 11 april 1999 tot en met 10 april 2000 verzocht om teruggaaf van de betaalde BPM. Bij voor bezwaar vatbare beschikkingen van 20 mei 1998, 20 april 1999 en 18 mei 2000 zijn de gevraagde teruggaven verleend, telkens tot een bedrag van ƒ 8.551 (€ 3.880).

2.3. In 2002/2003 is bij eiser een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is - onder meer - de aanvaardbaarheid van de verzoeken om teruggave van de BPM over de periode 11 april 1997 tot en met 10 april 2000.

2.4. Naar aanleiding van genoemd boekenonderzoek is aan eiser met dagtekening 1 augustus 2003 een naheffingsaanslag BPM ter grootte van de verleende teruggaven ten bedrage van € 11.640 opgelegd. Voorts is een vergrijpboete opgelegd van € 5.820, dit is 50% van het bedrag van de naheffingsaanslag.

2.5. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder de naheffingsaanslag BPM gehandhaafd. De vergrijpboete is bij de uitspraak op bezwaar verminderd tot € 2.328. Eiser is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank.

2.6. In geschil is of terecht BPM is nageheven. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser de auto voor ten minste 90% heeft gebruikt voor het verrichten van taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000. Niet is in geschil dat, indien het gelijk aan verweerder is, de naheffingsaanslag juist is. Voorts is de opgelegde boete in geschil.

2.7. Eiser heeft aangevoerd dat uit de door hem gevoerde kilometeradministratie blijkt dat hij de auto voor ten minste 90% als taxi heeft gebruikt. Deze administratie behoort, in kopie als bijlage 2 van het beroepschrift, tot de gedingstukken. Bijlage 3 bevat kopieën van de maandstaten over de betreffende periode. Het beroepschrift bevat berekeningen van het aantal kilometers dat met de taxi is gereden voor het vervoer van personen tegen betaling. Eiser heeft betwist dat hij in zijn taxi een kilometertelleronderbreker heeft laten inbouwen. Eiser heeft ten slotte een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft daartoe gesteld dat uit een aantal controlerapporten van de Belastingdienst blijkt dat ondanks het onjuist invullen van de rittenkaarten en het wissen van de gegevens van de taxameter geen naheffingsaanslag BPM is opgelegd.

2.8. Ingevolge artikel 16, vijfde lid, van de Wet BPM bedraagt de teruggaaf van BPM nihil indien de personenauto in de voorafgaande periode van een jaar niet geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000.

2.9. Blijkens de jurisprudentie kan het bewijs dat voornoemd artikel niet van toepassing is worden geleverd door middel van een deugdelijke en verifieerbare kilometeradministratie. Van zodanige administratie is in het onderhavige geval geen sprake, nu eiser slechts over - ook overigens niet volledig ingevulde - rittenkaarten beschikt, waarop uitsluitend aan de taxameter ontleende gegevens zijn vermeld. Verweerder heeft in dit verband gesteld dat verificatie niet mogelijk is, nu daartoe relevante documenten - onder meer de declaraties van ritten op rekening - ontbreken en eiser de in de taxameter opgeslagen gegevens heeft gewist. Verweerder heeft voorts ter zitting gesteld dat niet alleen privégebruik auto, maar ook bepaalde zakelijke diensten niet als taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000 kunnen worden aangemerkt. Bij wijze van voorbeelden heeft hij in dit verband trouw- en rouwvervoer genoemd alsmede bloedvervoer voor het Rode Kruis.

2.10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat met de taxi meer dan 90% kilometers zijn gereden ten behoeve van taxivervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer 2000. De overgelegde administratie, die is gebaseerd op gegevens die niet meer beschikbaar zijn, is niet verifieerbaar. Hierdoor is het geenszins ondenkbaar dat de auto voor meer dan 10% is gebruikt voor ander vervoer dan vervoer als hiervoor is bedoeld. De naheffingsaanslag is daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht opgelegd.

De in het beroepschrift opgenomen berekeningen geven geen aanleiding voor een ander oordeel omdat deze berekeningen niet zijn terug te voeren op betrouwbare brongegevens. Ook de stelling van eiser dat hij niet verplicht was de in de administratie ontbrekende gegevens te bewaren leidt niet tot een ander oordeel omdat dit niet van invloed is op de bewijslastverdeling.

2.11. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder heeft gesteld dat eiser een kilometertelleronderbreker (hierna: kto) in zijn auto heeft laten aanbrengen met het oogmerk een juiste vaststelling van het aantal met de auto gereden kilometers onmogelijk te maken. In de door eiser genoemde gevallen, bijlagen 7 tot en met 11 bij de beroepschriften, was daarvan geen sprake. Van gelijke gevallen is daarom geen sprake.

2.12. Met betrekking tot de vergrijpboete overweegt de rechtbank als volgt.

2.13. Verweerder heeft bij het opleggen van onderhavige aanslag een boete van 50% opgelegd. In bezwaar heeft verweerder de boete allereerst vanwege cumulatie gematigd tot 25%. Vervolgens is in verband met de behandelingsduur van de zaak de boete verder gematigd tot 20%. De boete over de periode 11 april 1997 tot en met 10 april 2000 bedraagt na vermindering € 2.328.

2.14. Bij het beoordelen van de hoogte van de vergrijpboete kent de rechtbank betekenis toe aan de vraag of verweerder heeft bewezen dat eiser een kilometertelleronderbreker (hierna: kto) in zijn auto heeft laten aanbrengen met het oogmerk een juiste vaststelling van het aantal met de auto gereden kilometers onmogelijk te maken.

2.15. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in zijn taxi een kto heeft laten inbouwen. Verweerder, op wie in deze de volledige bewijslast rust, heeft daartoe gesteld dat na een inval bij [E] is gebleken dat dit bedrijf in 1997 en 1998 bij een groot aantal taxi's een kto heeft ingebouwd. Evenals in die gevallen heeft [E] ook in eisers taxi een kto ingebouwd. Verweerder heeft met name gewezen op de in de afsprakenagenda van [E] op 17 april 1997 en 23 april 1997 met betrekking tot eisers taxi vermelde opmerking 'diversen'. Deze term duidt blijkens de naar aanleiding van voornoemde inval afgelegde verklaringen op het inbouwen van een kto. Ook de aanschaf van een afstandsbediening is een aanwijzing voor de aanwezigheid van een kto omdat de werking daarvan geschiedt met behulp van een afstandsbediening.

2.16. Eiser heeft ten stelligste ontkend dat hij een kto heeft laten inbouwen. De omschrijving 'diversen' in de agenda van 17 april 1997 heeft betrekking op een alarmknop.

2.17. De rechtbank oordeelt dat verweerder met het in het geding gebracht bewijsmateriaal en de daarop gegeven toelichting heeft bewezen dat eiser een kto heeft laten inbouwen met het oogmerk een juiste vaststelling van het aantal met de auto gereden kilometers onmogelijk te maken. De rechtbank heeft hierbij vooral betekenis gehecht aan de agenda van [E] waaruit blijkt dat eiser een afspraak had met dat bedrijf voor 'inbouw + Diversen + afstandbed.' (17 april 1997) en 'meter + 2e fase nieuw + radio en leeslamp + diverse' (23 april 1997) terwijl op een factuur van 23 april 1997 naast een taxameter en de inbouw daarvan slechts 'radio inbouw en kaartleeslamp' in rekening wordt gebracht. Eiser heeft het vergrijp gepleegd dat in artikel 67f van de Awr beboetbaar is gesteld. Op grond van de omstandigheden van het geval acht de rechtbank in beginsel een boete van 50% passend en geboden. Verweerder heeft juist gehandeld door de aanvankelijk opgelegde boete te verminderen wegens cumulatie met de boetes die zijn opgelegd met de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998, 1999 en 2000 en WAZ-premies voor dezelfde jaren en een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting, alsmede wegens 'undue delay' in de bezwaarfase. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de vergrijpboete van € 2.328 passend en geboden.

2.18. Nu het beroepschrift in augustus 2005 is ingediend en deze uitspraak is gedaan op 30 januari 2007 acht de rechtbank een verdere vermindering van de boete in verband met 'undue delay' in overeenstemming met de op basis van artikel 6, eerste lid, van het EVRM gevormde jurisprudentie. De rechtbank zal de boete verminderen met 10% van het door verweerder in de uitspraak op bezwaar (nader) vastgestelde boetebedrag en vaststellen op € 2.095.

2.19. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.20. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak).

Deze uitspraak is gedaan op 30 januari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Strik, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.