Rechtbank 's-Gravenhage, 05-12-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:13570 BJ4951, AWB 07/2364 LEGGW
Rechtbank 's-Gravenhage, 05-12-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:13570 BJ4951, AWB 07/2364 LEGGW
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 5 december 2007
- Datum publicatie
- 11 augustus 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2007:BJ4951
- Zaaknummer
- AWB 07/2364 LEGGW
Inhoudsindicatie
Terzake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een lichte bouwvergunning, in combinatie met de vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening is terecht leges ter zake van de vrijstellingsprocedure geheven.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/2364 LEGGW
Uitspraakdatum: 5 december 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 7 maart 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser bij wege van schriftelijke kennisgeving geheven leges in verband met de aanvraag van een bouwvergunning.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2007.
Namens eiser is verschenen [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Aan eiser zijn, met dagtekening 8 december 2006, wegens de aanvraag van een lichte bouwvergunning voor het oprichten van een erfafscheiding rondom de [-tuin] met een bouwsom van ongeveer € 25.000 leges gevorderd ten bedrage van € 1.629,85.
Dit bedrag aan leges bestaat blijkens de kennisgeving uit een bedrag van € 625, dat betrekking heeft op de vergunning ten behoeve van het maken van een erfafscheiding rondom [-tuin] aan [a-straat 0], dossiernr. 20061642BL en een bedrag van
€ 1.004,85, dat betrekking heeft op de vrijstellingsprocedure van artikel 19, derde lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: WRO) [-tuin] aan [a-straat 0], dossiernr. 20061642BL.
2.2. Na daartegen door eiser gemaakt bezwaar is bij uitspraak op bezwaar het bedrag aan leges gehandhaafd. Van deze uitspraak is eiser in beroep gekomen bij de rechtbank .
2.3. In geschil is of van eiser terecht leges ter zake van de vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO is geheven.
2.4. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd.
Bij de gemeente is men voorbij gegaan aan artikel 48 van het Burgerlijk wetboek, waarin is bepaald dat de eigenaar zijn erf mag afsluiten. Strijdigheid met welk bestemmingsplan dan ook lijkt derhalve niet mogelijk. Het nieuwe hekwerk komt in de plaats van het bestaande hekwerk (afsluiting). Op grond hiervan is het ook onmogelijk dat ervan strijdigheid met het bestemmingsplan sprake zou kunnen zijn.
Hij verzoekt de rechtbank de opgelegde aanslag leges met het bedrag ter zake van de vrijstellingsprocedure te verminderen.
2.5. Verweerder heeft - zakelijk weergegeven - het navolgende betoogd. Er is sprake van licht-bouwvergunningplichtig bouwen.
Indien het bouwen zoals hier in strijd is met het bestemmingsplan, dient de bouwvergunning te worden geweigerd (artikel 44, eerste lid, sub c, juncto derde lid, van de Woningwet), tenzij sprake is van een verleende vrijstelling.
Bij besluit van 2 februari 2007 is door Burgemeester en wethouders van de gemeente Delft de bouwvergunning in combinatie met een vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO verleend. Eiser had toentertijd bezwaar kunnen maken tegen de verleende vrijstelling. Nu eiser geen bezwaar tegen deze vrijstelling heeft gemaakt, kan dit niet in deze procedure aan de orde worden gesteld.
2.6. In artikel 46, derde lid, tweede volzin, van de Woningwet is bepaald dat een aanvraag om een bouwvergunning, die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de WRO, wordt geacht mede een verzoek om een zodanige vrijstelling in te houden.
In het eerder vermelde besluit van 2 februari 2007 ligt besloten dat naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders inwilliging van eisers aanvraag van een bouwvergunning slechts mogelijk is met een op de voet van artikel 19 van de WRO verleende vrijstelling van het geldende bestemmingsplan. De rechtbank dient van de juistheid van het zo-even genoemde oordeel van het college uit te gaan, nu dit besluit onherroepelijk is komen vast te staan. Dit brengt mee dat verweerder bij de schriftelijke kennisgeving van 8 december 2006 waartegen het bezwaar van eiser is gericht terecht ervan is uitgegaan dat zich het in de artikelen 5.2.1 en 5.8.3 van de bij de Legesverordening gemeente Delft 2006 behorende tarieventabel bedoelde belastbare feit voordoet. Op grond van deze artikelen is ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een lichte bouwvergunning, in combinatie met de vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO, een tarief van € 625 verschuldigd, dat wordt verhoogd met € 1.004,85 ter zake van de vrijstellingsprocedure.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep van eiser ongegrond.
2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 5 december 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.