Rechtbank 's-Gravenhage, 20-06-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:2657 BJ6199, AWB06/1377
Rechtbank 's-Gravenhage, 20-06-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:2657 BJ6199, AWB06/1377
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 20 juni 2007
- Datum publicatie
- 1 september 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2007:BJ6199
- Zaaknummer
- AWB06/1377
Inhoudsindicatie
Bij vaststellingsovereenkomst van 28 augustus 2000 zijn eiser en verweerder overeengekomen dat de aangifte over 1999 vóór 1 oktober 2000 zou worden ingediend. Op 8 oktober 2002 heeft verweerder ambtshalve de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 vastgesteld. Eiser heeft op 7 september 2004 een kopie van zijn aangiftebiljet 1999 aan verweerder verstrekt. Verweerder heeft dit aangemerkt als bezwaarschrift, en heeft eiser niet-ontvankelijk in zijn bezwaar verklaard. Eiser heeft niet gesteld dat hij reeds eerder een bezwaarschrift heeft ingediend, waardoor de rechtbank het aannemelijk acht dat eiser eerst op 7 september 2004 bezwaar heeft gemaakt. Eiser heeft evenmin gesteld dat de termijnoverschrijding aan een hem niet toe te rekenen omstandigheid is te wijten, noch dat er sprake is van een omstandigheid waardoor redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. Verweerder heeft eiser terecht niet-ontvankelijk in zijn bezwaar verklaard. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB06/1377/IB/PVV
Uitspraakdatum: 20 juni 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 7 januari 2006 op het bezwaar van eiser tegen de bij de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 vastgestelde boetebeschikking ten bedrage van ƒ 1.750 (€ 794), aanslagnummer [nummer].
Zitting
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2007. Eiser is daarbij niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [A]. Eiser heeft bij fax van 15 februari 2007 om 15:44 uur de rechtbank verzocht een andere datum voor de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak vast te stellen omdat het voor hem onmogelijk zou zijn de op 16 februari 2007 geplande mondelinge behandeling bij te wonen vanwege een operatie aan zijn knie. De rechtbank heeft onderzoek gedaan naar de door eiser opgegeven reden en heeft besloten een nieuwe mondelinge behandeling te houden. De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juni 2007. Namens verweerder is verschenen [A]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 11 mei 2007 aan eiser naar het door eiser in zijn beroepschrift en laatstelijk stuk van 2 mei 2007 aan de rechtbank opgegeven adres [a-straat 1], [postcode] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting van 7 juni 2007 te verschijnen. Bij aangetekende brief van 14 mei 2007 is aan eiser medegedeeld dat de zitting naar 6 juni 2007 wordt verplaatst maar dat het tijdstip hetzelfde blijft. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu de uitnodiging van 11 mei 2007 en de brief van 14 mei 2007 niet ter griffie zijn terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat deze brieven op respectievelijk 14 en 15 mei 2007 op genoemd adres zijn uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Verweerder heeft op 12 februari 2000 aan eiser een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 uitgereikt. Op 13 september 2000 is eiser - op de voet van artikel 9, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) - aangemaand het aangiftebiljet vóór 28 september 2000 in te dienen bij de Belastingdienst.
2.2. Bij vaststellingsovereenkomst van 28 augustus 2000 zijn eiser en verweerder overeengekomen dat de aangifte over het onderhavige jaar vóór 1 oktober 2000 zou worden ingediend en dat de vaststelling van een ambtshalve aanslag tot genoemde datum achterwege zou blijven.
2.3. Met dagtekening 8 oktober 2002 heeft verweerder ambtshalve de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 vastgesteld. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 62.000 (€ 28.134). Gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag is bij beschikking een verzuimboete ingevolge artikel 67a, van de AWR vastgesteld ten bedrage van ƒ 1.750 (€ 794). De aanslag en de beschikking waarbij de boete is opgelegd zijn op één aanslagbiljet vermeld.
2.4. Eiser heeft op 7 september 2004 een kopie van zijn aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 aan verweerder verstrekt. Verweerder heeft deze kopie aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de in 2.3. genoemde aanslag en boetebeschikking.
2.5. Bij (de motivering van) de uitspraak op bezwaar heeft verweerder eiser niet-ontvankelijk in zijn bezwaar verklaard en heeft de aanslag ambtshalve verminderd naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ46.087 (€ 20.913) en de verzuimboete verminderd tot ƒ 350 (€ 159). In deze uitspraak op bezwaar is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
" Ontvankelijkheid
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend als het binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag bij mij is bezorgd. Omdat hieraan niet is voldaan, is uw bezwaarschrift niet tijdig ingediend. Daarom verklaar ik u niet-ontvankelijk in uw bezwaar.
Ik zal uw bezwaar toch beoordelen. Ik merk het echter als een verzoek om ambtshalve herziening. U kunt tegen mijn beslissing op het verzoek om ambtshalve herziening niet in beroep gaan bij de rechtbank. U kunt alleen in beroep gaan tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift."
2.6. In geschil is primair of eiser terecht niet-ontvankelijk in zijn bezwaar is verklaard en subsidiair of de onderhavige verzuimboete terecht is opgelegd aan eiser.
2.7. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken.
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking van het aanslagbiljet (artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de AWR). Die bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking van het aangiftebiljet aan de belanghebbende (artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb). Nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat de termijn is aangevangen met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, gaat de rechtbank er van uit dat het aanslagbiljet vóór 8 oktober 2002 (de dagtekening van het aanslagbiljet) naar eiser is verzonden. De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag en de daarbij behorende boetebeschikking ving derhalve aan op 9 oktober 2002.
2.8. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn door verweerder is ontvangen. Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen eindigde de bezwaartermijn op 19 november 2002. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.9. Verweerder heeft de door eiser aan hem op 7 september 2004 overgelegde kopie van eisers aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de in 2.3. genoemde aanslag. Eiser heeft niet gesteld dat hij reeds eerder een bezwaarschrift heeft ingediend bij de Belastingdienst. Zulks is eveneens niet uit de gedingstukken en de toelichting van verweerder daarop af te leiden. Gelet daarop en gelet op het feit dat eiser geen enkel argument heeft aangevoerd om de stelling van verweerder in dezen te weerleggen, acht de rechtbank aannemelijk dat eiser eerst op 7 september 2004 bezwaar heeft gemaakt tegen de in 2.3. genoemde aanslag en boetebeschikking.
2.10. Eiser heeft evenmin gesteld dat de termijnoverschrijding aan een hem niet toe terekenen omstandigheid is te wijten, noch dat er sprake is van een omstandigheid waardoor redelijkerwijs kan niet worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest (artikel 6:11, van de Awb). Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank eiser terecht niet ontvankelijk in zijn bezwaar verklaard omdat het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend. Nu het bezwaarschrift niet ontvankelijk is, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
2.11. Het beroep is ongegrond.
2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 20 juni 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.