Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 29-02-2008, BC6521, AWB 06/9441 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 29-02-2008, BC6521, AWB 06/9441 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
29 februari 2008
Datum publicatie
12 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BC6521
Zaaknummer
AWB 06/9441 IB/PVV

Inhoudsindicatie

IB/PVV 2003

Aan eiser, een alleenstaande, zijn twee (dure) personenauto's ter beschikking gesteld. Eiser voert geen rittenadministraties. De rechtbank beslist dat voor beide auto's privé-gebruik auto in aanmerking moet worden genomen. De rechtbank verwerpt daarbij eisers beroep op het zogenoemde Autodealerbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/9441 IB/PVV

Uitspraakdatum: 29 februari 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.], wonende te [Z.], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P.] verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 13 november 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 140.757 ([aanslagnummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2008.

Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigden]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 15 januari 2008 aan het kantoor van zijn [gemachtigde] op het a[adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Namens eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 16 januari 2008 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Eiser was in het onderhavige jaar alleenstaand. Hij was in het jaar 2003 enig aandeelhouder van en in dienstbetrekking werkzaam bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A.] B.V. (hierna: de werkgever). Deze vennootschap dreef een groothandel in telefoonkaarten.

2.2. Eiser heeft voor het jaar 2003 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 108.710. Daarbij heeft eiser voor het privé-gebruik van een auto van de werkgever een bedrag van € 16.994 aangegeven.

2.3. Tijdens een ingesteld boekenonderzoek bij de werkgever is gebleken dat de werkgever in 2002 twee personenauto’s heeft aangeschaft: een Mercedes-Benz Sedan met kenteken [00-00-AA] en een catalogusprijs van € 128.810 alsmede een Mercedes-Benz Coupé met kenteken [00-00-BB] en een catalogusprijs van € 67.358 (hierna: de auto’s). De auto’s zijn door de werkgever in het onderhavige jaar aan eiser ter beschikking gesteld. De werkgever draagt over het privé-gebruik van de auto’s omzetbelasting af.

2.4. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder op grond van de uitkomsten van het boekenonderzoek het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld:

aangegeven € 108.710

bij:

privé-gebruik auto met kenteken [00-00-AA] (25% van € 128.810) € 32.202

privé-gebruik auto met kenteken [00-00-BB] (25% van € 67.358) € 16.839

€ 157.751

af: reeds aangegeven als privé-gebruik auto € 16.994

Belastbaar inkomen € 140.757.

2.5. In geschil is de hoogte van het autokostenforfait. Meer specifiek is in geschil of het privé-gebruik van één of van twee auto’s in aanmerking moet worden genomen.

2.6. Eiser heeft – zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de bijtelling ter zake van het privé-gebruik van de auto’s, ondanks het feit dat door eiser geen rittenregistratie is gevoerd,

beperkt dient te blijven tot één auto omdat eiser geen gezamenlijke huishouding vormt met een ander en het in die situatie onmogelijk is gelijktijdig gebruik te maken van meer dan één auto. Eiser heeft de mogelijkheid alle privé en zakelijk gebruik van de auto’s zodanig te organiseren dat één auto zo weinig privé gebruikt wordt dat daarvoor geen bijtelling behoeft plaats te vinden zonder dat het voor het totale autogebruik enig verschil zou maken.

2.7. Verweerder heeft het standpunt van eiser gemotiveerd bestreden.

2.8. Ingevolge artikel 3.145, eerste lid, van de Wet IB 2001 (tekst 2003) wordt, indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto en wordt de auto in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Ingevolge artikel 3.145, derde lid, van de Wet IB 2001 wordt, indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, het voordeel gesteld op nihil.

2.9. Vaststaat dat de auto’s door de werkgever aan eiser ter beschikking zijn gesteld in de zin van artikel 3.145 van de Wet IB 2001 en dat eiser geen rittenregistratie heeft gevoerd. Indien een belastingplichtige meerdere auto’s ter beschikking staan, geldt in beginsel voor elke auto een bijtelling (vergelijk onder meer de arresten van de Hoge Raad van 18 februari 1959, nr. 13 820, BNB 1959/127 en van 23 februari 1994, nr. 29 682, BNB 1994/111). Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat terecht een correctie privé-gebruik auto is toegepast gebaseerd op basis van de waarde van de auto’s.

2.10. Eiser heeft erop gewezen dat beide hiervoor vermelde arresten oud zijn en - zonder dit nader toe te lichten - niet op vergelijkbare situaties betrekking hebben. Dit betoog kan niet leiden tot een ander oordeel van de rechtbank. De arresten zijn weliswaar gewezen op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, maar de regelgeving is sinds het wijzen van de arresten niet zodanig gewijzigd dat deze hun geldigheid hebben verloren. De rechtbank ziet voorts niet in waarom dit geval zodanig verschilt van de gevallen waarop de arresten betrekking hebben, dat de aan de orde zijnde rechtsvraag hier anders zou moeten beantwoord dan de Hoge Raad in beide arresten heeft gedaan.

2.11.1. Eiser neemt het standpunt in dat volgens de geldende regels de bijtelling ter zake van het privé-gebruik van de auto’s beperkt dient te blijven tot één auto omdat eiser geen gezamenlijke huishouding vormt met een ander en het in die situatie onmogelijk is gelijk-tijdig gebruik te maken van meer dan één auto. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

2.11.2. Eiser doelt vermoedelijk op het beleid dat is neergelegd in het namens de staatssecretaris van Financiën genomen Besluit van 15 december 2000, nr. RTB2000/3235M, VN BP21 2001/22.4 (het Besluit). Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

“Met dit besluit wordt geprobeerd zoveel mogelijk helderheid te scheppen over de uitvoering van de gewijzigde autokostenfictie. Aan de hand van een aantal vragen en antwoorden wordt aangegeven wat het voornemen is inzake het in te nemen standpunt van de Belastingdienst.

Resterende onzekerheden kunnen worden opgelost door afspraken vooraf te maken met de inspecteur over een op een concrete situatie toegesneden praktische toepassing van de nieuwe wettelijke regels.

a. Vraag

1. Komt elke auto (of het nu handelsvoorraad of bedrijfsmiddelen betreft) die ook voor privé doeleinden ter beschikking staat of is gesteld, voor toepassing van het forfait in aanmerking?

b. Antwoord

Ja, iedere personen- of bestelauto die in een onderneming aanwezig is, als handelsvoorraad of als bedrijfsmiddel (inclusief lease of huur), èn die door de ondernemer en zijn gezin, de digra en zijn gezin, of een werknemer ook voor privé-doeleinden kan worden gebruikt, komt in beginsel voor toepassing van de autokostenfictie, als bedoeld in artikel 3.20 onderscheidenlijk 3.145 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in aanmerking.

a. Vraag

2. Hoe wordt invulling gegeven aan de tijdens de parlementaire behandeling toegezegde beleidskaders voor ondernemers met tot de handelsvoorraden behorende auto's en voor ondernemers voor wie tot de bedrijfsmiddelen grote aantallen auto's (wagenparken) behoren?

b. Antwoord

Binnen de totale problematiek van toepassing van de autokostenfictie zijn drie deelaspecten te onderscheiden. Het gaat dan meer specifiek om het aantal in aanmerking te nemen auto's, de waardering van de in aanmerking te nemen auto's, en de toepassing van de tegenbewijsregeling in deze gevallen. Hieronder wordt op deze deelterreinen ingegaan.

Het aantal in aanmerking te nemen auto's

Gelet op het bij vraag 1 opgenomen uitgangspunt en aangevuld met overwegingen van redelijke wetstoepassing wordt voor de ondernemer of directeur-groot aandeelhouder (en het gezin) de onttrekking/bijtelling normaliter geacht te gelden voor twee van het totaal aantal feitelijk voor toepassing van de autokostenfictie in aanmerking komende auto's. Bij een alleenstaande ondernemer/directeur-groot aandeelhouder of als in het gezin slechts één persoon een rijbewijs heeft, is de norm bijtelling voor één auto. Indien volgens de inspecteur een hoger aantal in aanmerking moet worden genomen dan twee respectievelijk één, ligt de bewijslast daarvoor bij hem. De inspecteur zal bij de bepaling van het aantal relevante auto's rekening houden met het in privé hebben en rijden van een of meer eigen auto's die voor privé-gebruik evenzeer of zelfs meer geschikt zijn dan de auto's van de zaak.

De waarde van de in aanmerking te nemen auto's

(…)

De tegenbewijsregeling

De Wet IB 2001 hanteert inzake de ter beschikking staande auto een vooronderstelling: De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te staan of te zijn gesteld, tenzij blijkt dat dat niet of vrijwel niet (niet meer dan 500 km op jaarbasis) het geval is. Uit de vooronderstelling volgt dat de onttrekking/bijtelling 25% bedraagt, tenzij blijkt dat een lager percentage kan worden gehanteerd, bijvoorbeeld (…).”

2.11.3. Eiser heeft noch in zijn beroepschrift noch in eerdere schrifturen feiten gesteld die inzicht geven in het zakelijke belang dat de werkgever had met betrekking tot de aanschaf en het gebruik van beide auto’s. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 8 januari 2007 gesteld dat de werkgever de onderneming 20 juli 2005 heeft beëindigd en dat beide auto’s in dat verband zijn overgebracht naar het privévermogen van eiser en tot op heden nog in diens bezit zijn. Eiser heeft deze stelling niet weersproken. De rechtbank acht deze stelling aannemelijk. De rechtbank oordeelt dat verweerder hiermee heeft voldaan aan de op hem rustende, in het Besluit vermelde bewijslast. De in het Besluit uit het oogpunt van een redelijke wetstoepassing geformuleerde norm dat bij een alleenstaande directeur-groot aandeelhouder slechts het autokostenforfait voor één auto heeft te gelden, is hier niet van toepassing.

2.12. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 29 februari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.