Rechtbank 's-Gravenhage, 21-01-2008, BC6832, AWB 06/6557 IB/PVV
Rechtbank 's-Gravenhage, 21-01-2008, BC6832, AWB 06/6557 IB/PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 21 januari 2008
- Datum publicatie
- 17 maart 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2008:BC6832
- Zaaknummer
- AWB 06/6557 IB/PVV
Inhoudsindicatie
Na boekenonderzoek worden aan eiser forse navorderingsaanslagen en vergrijpboeten opgelegd. Na afloop van de bezwaartermijn dient eiser bezwaarschriften in. De regel volgens welke een na afloop van de gestelde termijn gemaakt bezwaar of ingesteld beroep niet-ontvankelijk is, moet echter buiten toepassing blijven indien de belastingplichtige aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, stelt dat, en op welke grond, de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen. In een dergelijk geval kan de niet-ontvankelijkheid slechts worden uitgesproken als de onjuistheid van deze stelling wordt bewezen. De navorderingsaanslagen en de vergrijpboeten zijn terecht opgelegd. Wel worden de boeten, gezien de persoonlijke omstandigheden van eiser, gematigd wegens wanverhouding tussen de boeten en de beboetbare feiten en verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/6557 IB/PVV
Uitspraakdatum: 21 januari 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.], wonende te [Z.], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003 navorderings-aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede bij beschik-kingen vergrijpboetes van respectievelijk ƒ 19.014, € 6.230, € 15.781 en € 41.718.
1.2 Bij uitspraak op bezwaar van 11 juli 2006 heeft verweerder het door eiser ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 31 juli 2006, ontvangen bij de rechtbank op 1 augustus 2006, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en ver-weerschriften ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2007 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde]. Namens verweerder is [gemachtigde] verschenen.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiser exploiteerde een taxionderneming in de vorm van een eenmanszaak. Bij eiser waren gedurende de jaren 2000 tot en met 2003 drie of vier chauffeurs in loondienst.
2.2 Op 13 januari 2005 is verweerder begonnen aan een boekenonderzoek bij eiser. Van dit onderzoek is op 10 augustus 2005 een rapport uitgebracht (hierna: het controlerapport). In het controlerapport is onder meer het volgende vermeld:
“2.3 Administratie
De dagelijkse administratie bestaat uit de rittenstaten die door belastingplichtige zelf (in de jaren t/m 2002) en de chauffeurs worden bijgehouden. (zie hierover meer in het hoofdstuk ontvangstverantwoording).
De staten worden ingeleverd bij de boekhouder, die ze samen met de uitgavenbonnen achteraf verwerkt in een kasadministratie.
De administratie is verder geboekt m.b.v. recapitulatiestaten, die daarna handmatig in de computer worden ingevoerd.
(…)
4.1 Ontvangstverantwoording
2000
(…)
De aanwezige rittenstaten over dat jaar vertonen diverse gebreken.
Ze zijn meestal niet voorzien van een kenteken en geen begin- en eindstand per rit.
In 2000 werd fl. 250,- per week ontvangen voor de huur van een auto aan [persoon A.]. Er werd geen kenteken vermeld; er zijn slechts kwitanties met het bedrag erop.
De aan [stichting B.] betaalde contributie is tevens voor de verpachte auto’s.
Overigens werd verpacht aan “[C.]”, “[D.]”, “[E.]” (auto + vergunning) en “[F.]”.
Aan contributie [stichting B.] (fl. 10.372), autoverzekering (fl. 5.015) en autokosten (fl. 15.891,-) was belastingplichtige al veel meer kwijt (fl. 31.277 totaal) dan aan omzet pacht binnen zou zijn gekomen (fl. 25.940), hetgeen niet logisch is.
Tevens gezien het feit, dat niet is bijgehouden, aan wie precies werd verhuurd, wordt door mij een omzet vastgesteld met als uitgangspunt het aantal maanden dat een auto ter beschikking heeft gestaan.
De geboekte ontvangsten voor pacht zullen hierop in mindering worden gebracht.
Omzet stel in 2000: fl. 5.000 per maand per auto.
(…)
Negatieve kas per 23 maart 2000: fl. 14.367
(…)
Theoretische omzet: 55,25 -/- 26 maanden = 29.25 x fl. 5000 =
146.250 x 100/106 = fl. 137.971
ex BTW
Aangegeven omzet: fl. 22.196
Verschil fl. 115.775
Correctie 2000:
Méér winst fl. 115.775 (€ 52.536)
2001:
Beoordeling rittenstaten:
Geen km standen per rit en per dienst.
Geen rittijden vermeld.
Geen aansluitingen tussen de rittenstaten onderling.
Van 1 chauffeur ([G.]) is geen enkele rittenstaat aanwezig. Er waren slechts omzetoverzichten bij de administratie. Dus geen enkele kilometerverantwoording.
In 2001 is in totaal 490 dagen uitbetaald aan personeel. (vanaf juni 2001). Werknemer [G.] heeft in november en december wél loon uitbetaald gekregen, maar van hem werd in die maanden geen omzet geboekt.
Op diverse data waarop een boete werd ontvangen i.v.m. verkeersovertredingen, was volgens de rittenstaten niet gereden, hetgeen tevens aangeeft dat deze niet correct zijn bijgehouden.
Van belastingplichtige zélf is het gehele haar 2001 geen omzetboeking aangetroffen.
Aannemelijk is echter wél dat hij heeft gereden.
(…)
Stel omzet per maand: € 2.500 x 52 ¾ = € 131.875 per jaar
incl. BTW ex.: € 110.819
Aangegeven omzet € 58.151
Verschil/méér omzet € 52.668”
2.3 Paragraaf 4.1 van het controlerapport bevat uiteenzettingen en berekeningen voor de jaren 2002 en 2003 die vergelijkbaar zijn met die voor het jaar 2001. Op basis van het aantal auto’s dat eiser in die jaren ter beschikking stond, de verantwoorde loon- en brandstofkosten en door de Belastingdienst gedane waarnemingen, worden berekeningen gemaakt van de in die jaren behaalde omzet, alsmede van de aan te nemen onttrekkingen voor privégebruik auto, waaruit de volgende conclusies worden getrokken:
“2002
(…)
Dit houdt in, dat € 50.000 méér aan pacht omzet zou zijn gegenereerd (= méér winst 2002).
2003
(…)
60 maanden ter beschikking aan belastingplichtige en zijn 4 man
personeel x € 2.500 = € 150.000
Geboekte taxiomzet € 46.660
Verschil (méér omzet/winst) € 103.340
Totaal aantal auto’s maanden ter beschikking 135,25 -/- 60 mnd. = 75,25
Stel opbrengst verpachting overige maanden: 75 x € 1.000,- ex. BTW € 75.000
Totaal méér winst 2003 € 173.340”
(…)
4.4 Conclusie ontvangstverantwoording
Bij deze controle zijn diverse toetsingen gedaan om de betrouwbaarheid van de geboekte cijfers vast te stellen.
Uit bovenstaande blijkt, dat de administratie in de onderhavige jaren dusdanig ernstige tekortkomingen kent, dat de door belastingplichtige gevoerde administratie verworpen wordt.
De administratie kan daarom niet dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening.
Uit het bovenstaande volgt, dat belastingplichtige niet volledig heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen.
De belastingplichtige is erop gewezen dat bij een eventuele procedure deze tekortkomingen, omkering van de bewijslast tot gevolg heeft, op grond van artikel 25 of 29 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen.
Hetgeen in het onderhavige geval inhoudt, dat de Belastingdienst de jaarlijkse omzet zal vaststellen a.d.h.v. het aantal ter beschikking staande auto’s over de tijd dat die auto’s op naam van belastingplichtige hebben gestaan.
De geschatte opbrengst per taxi is gerelateerd aan branchegemiddelden.
(…)
5.1 Privé gebruik auto
Er werd over alle jaren geen privé-gebruik auto aangegeven op de inkomstenbelastingaangifte. Aangezien er geen deugdelijke kilometeradministratie werd bijgehouden zal over alle jaren een bijtelling worden gedaan, gebaseerd op de gemiddelde cataloguswaarde van de aanwezige auto’s. Uit coulance overwegingen zal deze bijtelling slechts voor 1 auto worden gedaan. De gemiddelde waarde zal worden vastgesteld op € 35.000 (fl. 77.130)”
2.4 Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft verweerder eiser de onderhavige navorderingsaanslagen en vergrijpboeten opgelegd. De aanslagen met de boetebeschikkingen zijn gedagtekend 28 september 2005. De navorderingsaanslagen voor de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003 bedragen respectievelijk ƒ 41.886, € 20.713, € 30.381 en € 82.526. De voor die jaren opgelegde boeten bedragen respectievelijk ƒ 19.014, € 6.230, € 15.781 en € 41.718. Voorzover de boeten betrekking hebben op de correcties privé gebruik auto zijn zij vastgesteld op 25 percent van de nagevorderde belasting en voorzover zij betrekking hebben op de omzetcorrecties op 50 percent daarvan.
2.5 Bij één geschrift, gedagtekend 27 november 2005 en door verweerder ontvangen op 29 november 2005, heeft eiser tegen de aanslagen en de boetebeschikkingen bezwaar aangetekend. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
3. Geschil
3.1 In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of de navorderingsaanslagen en de vergrijpboeten terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de overschrijding van de bezwaartermijn aan eiser is te wijten en of het voor wat betreft de correcties voor privé gebruik auto’s aan grove schuld en voor wat betreft de omzetcorrecties aan (voorwaardelijke) opzet van eiser is te wijten dat te weinig belasting is betaald.
3.2 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
3.3 Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de belastingaanslagen en de boetebeschikkingen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
De ontvankelijkheid van het bezwaar
4.1 Het opleggen van een bestuurlijke boete moet worden aangemerkt als het instellen van een strafvervolging in de zin van artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescher-ming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De belastingplichtige aan wie een dergelijke boete is opgelegd, heeft daarom aanspraak op eerbiediging van de door genoemd artikel aan de verdachte toegekende rechten, daaronder begrepen het recht om de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging te onderwerpen aan beoordeling, met inachtneming van de in dat artikel neergelegde waarborgen, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie die is ingesteld bij de wet. (Vgl. Hoge Raad, 19 juni 1985, nr. 22 076, BNB 1986/29)
4.2 Toepassing van de in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vervatte regeling omtrent de door de belastingplichtigen in acht te nemen termijnen waarvan het aanvangstijdstip ingevolge deze regeling wordt bepaald door de dagtekening van het desbetreffende, van de inspecteur afkomstige geschrift - heeft als consequentie dat ingeval een belastingplichtige niet binnen de daartoe bij die regeling gestelde termijn bezwaar heeft gemaakt c.q. beroep heeft ingesteld, hij zijn toegang tot de rechter versperd ziet. In gevallen waarin het gaat om een bestuurlijke boete, is deze consequentie in strijd met het door voormelde verdragsbepaling gegarandeerde recht op toegang tot de rechter indien de termijnoverschrijding is teweeggebracht door een omstandigheid die de belastingplichtige niet kan worden toegerekend.
4.3 Ingeval de belastingplichtige aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, stelt dat de termijnoverschrijding aan een hem niet toe te rekenen omstandigheid is te wijten, terwijl omtrent de juistheid van die stelling in rechte geen zekerheid valt te verkrijgen, is eerbiediging van zijn recht op toegang tot de rechter niet gewaarborgd wanneer die onzekerheid voor zijn risico wordt gebracht. In zodanig geval zou immers de mogelijkheid open blijven dat de belastingplichtige als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid verstoken blijft van zijn recht om het opleggen van de bestuurlijke boete aan het oordeel van de rechter te onderwerpen. Daarom moet de regel volgens welke een na afloop van de gestelde termijn gemaakt bezwaar of ingesteld beroep niet-ontvankelijk is, buiten toepassing blijven indien de belastingplichtige aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, stelt dat, en op welke grond, de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen. In een dergelijk geval kan de niet-ontvankelijkheid slechts worden uitgesproken als de onjuistheid van deze stelling wordt bewezen. (Vgl Hoge Raad, 22 juni 1988, nr. 24 998, BNB 1988/292)
4.4 Het bezwaarschrift is ingediend door Administratiekantoor [K.] te [plaats] (hierna: [K.]). Vaststaat dat dit niet is gebeurd binnen de wettelijke termijn van zes weken. Eiser heeft gesteld dat zijn boekhouding geheel in handen was van [K.] maar dat die hem heeft laten zitten. Eiser heeft verder gesteld dat het hem niet bekend is waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend, maar wel dat dit aan [K.] is te wijten. De rechtbank is van oordeel dat de onjuistheid van deze stellingen, die door verweerder niet zijn weersproken, niet is bewezen. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 had verweerder de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar daarom niet mogen uitspreken en dient het bezwaar alsnog ontvankelijk te worden verklaard. In zoverre is het beroep dus gegrond.
De navorderingsaanslagen
4.5 De rechtbank stelt voorop dat eiser de gegevens van feitelijke aard die in het controlerapport zijn vermeld niet heeft weersproken. Uit de inhoud van dit rapport kan, naar het oordeel van de rechtbank, geen andere conclusie worden getrokken dan dat de administratie van eiser ernstige gebreken vertoont en niet kan dienen als basis voor het vaststellen van het resultaat van de onderneming. Aan de administratieplicht van artikel 52, eerste lid, van de AWR is dus niet voldaan. Ingevolge artikel 27e, onderdeel b, van de AWR dient het beroep daarom ongegrond te worden verklaard, tenzij blijkt dat en in hoeverre de navorderingsaanslagen onjuist zijn .
4.6 Eiser heeft gesteld dat dat de navorderingsaanslagen onjuist zijn, maar hij heeft dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de navorderingsaanslagen gebaseerd op redelijke schattingen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder is uitgegaan van de gegevens die bij de aangiften werden verstrekt en in de administratie werden aangetroffen, zoals het aantal maanden dat de taxi’s eiser ter beschikking stonden en de maanden dat zij aan derden werden verpacht. De geconstateerde hiaten heeft verweerder ingevuld op basis van branchegemiddelden. In zoverre dient het beroep daarom ongegrond te worden verklaard.
De vergrijpboeten
4.7 Voor wat betreft de correcties privégebruik auto heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, terecht betoogd dat het van algemene bekendheid is dat voor privégebruik auto een onttrekking moet worden aangenomen. Nu eiser dat heeft nagelaten, zonder dat hij op enigerlei wijze heeft laten blijken dat hij de auto op jaarbasis mogelijk voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt, is het aan grove schuld van eiser te wijten dat in zoverre te weinig belasting is betaald. Gelet op het bepaalde in artikel 67e, eerste lid, van de AWR en paragraaf 25, tweede lid, en 27, eerste lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB), is in beginsel een vergrijpboete van 25 percent passend en geboden.
4.8 Aangaande de boete betreffende de omzetcorrecties overweegt de rechtbank dat een door een ondernemer ingehuurde externe accountant of administrateur de door de ondernemer aangeleverde administratie en administratieve bescheiden dient te rubriceren, controleren en zonodig corrigeren, maar dat de ondernemer zelf verantwoordelijk is voor de tijdige en volledige primaire administratieve vastleggingen en voor het ordelijk bewaren van alle daarbij behorende bescheiden. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser er op moeten toezien dat alle chauffeurs de rittenstaten bijhielden, dat die volledig ingevuld bij hem werden ingeleverd en de daarop vermelde kilometertellerstanden klopten met de kilometer-standen in de auto’s. Specifieke boekhoudkundige kennis is daarvoor niet vereist. Uit het controlerapport blijkt dat de administratie van eiser grote gebreken vertoonde, die vooral het gevolg zijn van ernstige omissies bij bedoelde primaire vastleggingen. Zo waren de ritten-staten of in het geheel niet (meer) aanwezig of was de daarop vermelde informatie zeer onvolledig. Eiser is dus verwijtbaar tekortgeschoten bij het voeren van zijn administratie en heeft daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat daardoor onjuiste belastingaangiften zouden worden ingediend. Het is, naar het oordeel van de rechtbank, daarom aan voorwaardelijke opzet van eiser te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Gelet op het bepaalde in artikel 67e, eerste lid, van de AWR en paragraaf 25, derde lid en 27, eerste lid van het BBBB, is in beginsel een vergrijpboete van 50 percent passend en geboden.
4.9 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de boeten tot op de helft dienen te worden verminderd, ondermeer vanwege de wijze waarop het bezwaar van eiser is afgedaan. De rechtbank sluit zich daar bij aan, maar is niettemin van oordeel dat de boeten, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van eiser, ook dan nog niet in een juiste verhouding staan tot de beboetbare feiten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser grote belastingschulden heeft en, naar hij onweersproken heeft gesteld, inmiddels geen andere inkomsten heeft dan een uitkering AOW. Gelet op alle omstandigheden van het geval acht de rechtbank boeten van € 2.500 per belastingjaar passend en geboden. Verder dienen de boeten nog te worden verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, omdat de boeten op 10 augustus 2005 zijn aangekon-digd en de rechtbank eerst heden uitspraak doet in het geding. De rechtbank zal de boeten daarom nog met 10 percent verminderen tot € 2.250 per belastingjaar.
4.10 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de navorderingsaanslagen;
- vermindert de boete voor het jaar 2000 tot € 2.250 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vermindert de boete voor het jaar 2001 tot € 2.250 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vermindert de boete voor het jaar 2002 tot € 2.250 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vermindert de boete voor het jaar 2003 tot € 2.250 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 21 januari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van H. van Lingen griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.