Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 17-01-2008, BC6878, AWB 06/5393 OB

Rechtbank 's-Gravenhage, 17-01-2008, BC6878, AWB 06/5393 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
17 januari 2008
Datum publicatie
9 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BC6878
Zaaknummer
AWB 06/5393 OB

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting 2001. Geen omkering bewijslast wegens verzwegen inkopen, omdat verweerder met gegevens uit administratie van leverancier niet aannemelijk maakt dat inkopen zijn verzwegen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/5393 OB

Uitspraakdatum: 17 januari 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.], wonende te [Y.], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag omzetbelasting ten bedrage van € 10.094 ([aanslagnummer]) opgelegd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 mei 2006 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 9.290.

1.2. Eiser heeft daartegen bij brief van 26 mei 2006, door de rechtbank ontvangen op

30 mei 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2007 te

's-Gravenhage. Namens eiser is verschenen [...], bijgestaan door [...]. Namens verweerder is verschenen

[gemachtigde]

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser exploiteerde gedurende het naheffingstijdvak in de vorm van een eenmanszaak een belwinkel annex internetcafé. Eiser verkoopt onder meer zogenoemde belkaarten die hij inkoopt bij [bedrijf A. B.V.].

2.2. In 2003 heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld bij eiser, onder meer naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het onderhavige tijdvak. Het daarvan opgemaakte rapport behoort in kopie tot de gedingstukken en vermeldt onder meer het volgende:

"2.2. Bedrijfactiviteiten

Belastingplichtige verklaarde dat hij in de telecomwereld bekend is onder de naam "[P.]" of "[P.P.]". Hij ondertekent contracten ed. ook met de paraaf/handtekening "[P.]".

Uit gegevens, welke verkregen zijn uit een controle bij Interglobe Communications Corp. te Amsterdam, blijkt dat de heer [X.] (onder de naam "[P.]" ) reeds in 1998 grote hoeveelheden telefoonkaarten inkocht tegen contante betaling.

Volgens die gegevens zijn er wel facturen uitgeschreven (de nummers zijn op verkoopstaten teruggevonden). De facturen (evenals de inkoopboekingen) zijn echter niet in de administratie van [X.] terug te vinden.

(…)

2.3 Administratie

De belastingplichtige verzorgt zelf de administratie.

De belastingplichtige noteert in een boekje de dagomzetten met vermelding van gedraaide telefoonnummers en vermelding aantal en soorten telefoonkaarten.

Deze informatie wordt overgenomen van notities van belastingplichtige of zijn personeel, die direct op het moment van levering/verkoop worden gemaakt.

Deze administratie is niet bewaard.

Verder zijn er lijsten met kasontvangsten (kas en pin), er zijn interpay afschriften van de pinontvangsten en de ingekomen facturen worden verzameld.

2.3.1 Niet voldoen aan de bewaarplicht

De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. De volgende onderdelen van de administratie zijn niet bewaard: kladadministratie betreffende verkopen, inkoopfacturen.

(…)

3. Omzetbelasting

1998:

(...)

2001:

Uit de administratie van [bedrijf A. B.V.] is gebleken dat belastingplichtige in het jaar 2001 telefoonkaarten heeft ingekocht welke hij niet in zijn administratie heeft geboekt. De totale inkoopwaarde van deze telefoonkaarten is fl. 110.949,- incl. BTW.

Het gewogen gemiddeld brutowinstpercentage van de inkoop van deze telefoonkaarten is 25,57%.

Dit percentage is berekend a.d.h.v. wel geboekte inkopen van dezelfde soort telefoonkaarten.

Totaal verzwegen ontvangsten op basis van bovenstaande gegevens bedragen fl. 139.319,- incl. BTW. De hierin begrepen BTW bedraagt fl. 22.244,- of 10.094,- euro.

N.B. Enkele van de in de administratie aangetroffen inkoopfakturen kwamen voor wat het bedrag betreft wel overeen met de verkoopadministratie van [bedrijf A. B.V.]. Echter het betreft hier andere data, derhalve andere inkooptransacties.

(…)

6. Naheffingsaanslag omzetbelasting

Over de jaren 1998 en 2001 zal ik een naheffingsaanslag omzetbelasting opleggen. Deze is gebaseerd op artikel 20, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. "

2.3. Op grond van de hierboven weergegeven uitkomsten van het boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

3. Geschil

3.1. In geschil is of verweerder terecht een omzetcorrectie heeft aangebracht op basis van de hiervoor weergegeven resultaten van het boekenonderzoek. In het bijzonder is in geschil of verweerder zich terecht heeft gebaseerd op de bevindingen bij [bedrijf A. B.V.] en of hij een juist brutowinstpercentage heeft gehanteerd.

3.2. Eiser beantwoordt deze vragen ontkennend en voert daartoe - kort samengevat - het volgende aan. De bewijslast voor de juistheid van de correctie rust op verweerder. Eiser heeft alle inkopen bij [bedrijf A. B.V.] in zijn boekhouding verwerkt; van niet-geboekte inkopen is dan ook geen sprake. Aangezien de gehele administratie van [bedrijf A. B.V.] in bezit van de fiscus (FIOD) is, zou verweerder zonder problemen de facturen moeten kunnen tonen welke volgens verweerder door eiser niet zijn geboekt. Verzoeken hiertoe van eiser zijn door verweerder niet gehonoreerd. Bovendien heeft verweerder het brutowinstpercentage ten onrechte gesteld op 15,57; het brutowinstpercentage is beduidend lager dan 9. Tot slot heeft verweerder bij de berekening van de naheffingsaanslag ten onrechte geen rekening gehouden met de voorbelasting op de (vermeende) niet-geboekte inkopen.

Eiser klaagt voorts erover dat hij in de bezwaarfase ten onrechte niet door verweerder is gehoord.

3.3. Verweerder beantwoordt de in geschil zijnde vragen bevestigend en voert daartoe

- kort samengevat - het volgende aan. Eiser heeft niet voldaan aan het bepaalde in artikel 34 van de Wet juncto artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968. Daarom dient de rechtbank het beroep ongegrond te verklaren tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering van de bewijslast). Uit het boekenonderzoek is gebleken dat eiser niet alle inkopen bij [bedrijf A. B.V.] in zijn administratie heeft verantwoord. Verweerder verwijst daartoe naar een uitdraai uit de administratie van [bedrijf A. B.V.] waarop niet door eiser geboekte inkopen zijn vermeld (bijlage 7 bij het verweerschrift) en naar in de administratie van [bedrijf A. B.V.] aangetroffen betalingsbewijzen (bijlage 8 bij het verweerschrift). Bij [bedrijf A. B.V.] zijn geen facturen aangetroffen, ook niet de door eiser overgelegde facturen. Eiser heeft niet aangetoond dat de naheffingsaanslag onterecht of te hoog is. Ter zitting heeft verweerder nader het standpunt ingenomen dat de verzwegen inkoop moet worden gesteld op het totaal van de als bijlage 8 bij het verweerschrift gevoegde betalingsbewijzen, zijnde fl. 65.552,50.

Het brutowinstpercentage is zorgvuldig vastgesteld. Het is namelijk gebaseerd op 13 waarnemingen bij verschillende leveranciers en op door eiser zelf aangeleverde gegevens. Voor aftrek van voorbelasting is geen plaats, omdat van de niet-ingeboekte inkopen geen inkoopfacturen voorhanden zijn, zoals artikel 15 van de Wet eist.

Verweerder erkent dat eiser in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord.

3.4. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag.

3.5. De rechtbank begrijpt het ter zitting door verweerder nader ingenomen standpunt aldus dat hij nader concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag met inachtneming van dat nadere standpunt.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Niet in geschil is dat eiser, in strijd met het bepaalde in artikel 7:2 Awb in verbinding met artikel 25, vierde lid, AWR, niet is gehoord. De rechtbank ziet geen aanleiding om de uitspraak op bezwaar met toepassing van artikel 6:22 Awb in stand te laten, nu niet kan worden gezegd dat eiser door de gang van zaken niet is benadeeld. Derhalve zal de rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigen. Eiser heeft ter zitting verklaard dat indien de rechtbank tot het oordeel mocht komen dat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd, omdat eiser ten onrechte niet is gehoord, hij geen terugwijzing van de zaak naar verweerder wenst, maar een beoordeling van het inhoudelijke geschil door de rechtbank. Hierop gelet kiest de rechtbank ervoor met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien.

4.2. Niet in geschil is dat eiser ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) is. Aan de naheffingsaanslag en de omkering van de bewijslast ligt in de kern de stelling ten grondslag dat eiser een groot deel van zijn inkopen bij [bedrijf A. B.V.] niet heeft verantwoord in zijn administratie. Anders dan verweerder meent, staat de juistheid van deze stelling geenszins vast. Zij wordt immers door eiser gemotiveerd bestreden met de stelling dat hij al zijn inkopen bij [bedrijf A. B.V.] in zijn administratie heeft verwerkt. Derhalve zal de rechtbank allereerst onderzoeken of eiser naast de wel geboekte inkopen nog andere inkopen bij [bedrijf A. B.V.] heeft gedaan en deze niet heeft verantwoord in zijn administratie.

4.3. Omdat de vraag of eiser meer inkopen bij [bedrijf A. B.V.] heeft gedaan dan blijkt uit zijn administratie voorafgaat aan de vraag of er reden is om de bewijslast om te keren op de grond dat deze inkopen niet zijn verantwoord in de administratie, kan verweerder zich wat deze voorafgaande vraag betreft niet op omkering van de bewijslast beroepen. Verweerder dient dus eerst het bewijs van de door hem gestelde, maar door eiser betwiste, inkopen te leveren, zonder omkering van de bewijslast. Pas als dat bewijs is geleverd, kan omkering van de bewijslast aan de orde komen.

4.4. Verweerder heeft ter zitting nader uiteengezet dat zijn stelling dat eiser meer inkopen bij [bedrijf A. B.V.] heeft gedaan dan uit zijn administratie blijkt alleen steunt op de stukken die als bijlagen 7 en 8 bij het verweerschrift zijn gevoegd en dat er geen andere op dit punt betrekking hebbende stukken zijn. Bijlage 7 bij het verweerschrift bevat louter een lijst van bedragen die kennelijk in de administratie van [bedrijf A. B.V.] onder de omschrijving "[P. vestigingsplaats]" zijn aangetroffen; de onderliggende bescheiden of gegevensdragers waaruit de aard en de reden van die betalingen blijken, ontbreken. Voorts beslaat de lijst slechts de periode van 7 augustus 2001 tot en met 9 oktober 2001, terwijl eiser zijn onderneming het gehele jaar dreef. Van de zes betalingsbewijzen die als bijlage 8 bij het verweerschrift zijn gevoegd, hebben er twee betrekking op 2000 en zijn er slechts twee voorzien van een handtekening, welke handtekeningen onderling zeer sterk verschillen en waarvan mede daarom niet met zekerheid kan worden gesteld dat zij van eiser zijn.

4.5. Gelet op het overwogene onder 4.4 en na afweging van hetgeen partijen daaromtrent overigens hebben aangevoerd, acht de rechtbank verweerder niet geslaagd in het van hem verlangde bewijs dat eiser naast de uit zijn administratie blijkende inkopen nog meer inkopen bij [bedrijf A. B.V.] heeft gedaan. Anders dan verweerder acht de rechtbank niet uitgesloten dat, zoals eiser heeft gesuggereerd, [bedrijf A. B.V.] verkopen aan derden in haar administratie onder de naam van eiser heeft opgenomen. In dit verband ziet de rechtbank onvoldoende reden om aan de administratie van [bedrijf A. B.V.] meer waarde te hechten dan aan de administratie van eiser, te minder nu [bedrijf A. B.V.] kennelijk ook onderwerp van (FIOD)onderzoek is en haar administratie, voor zover betrekking hebbende op eiser, niet in dit geding is ingebracht. Anders dan verweerder stelt, staat de geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR niet aan dit laatste in de weg, nu het verstrekken van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank, mede gelet op artikel 8:42, eerste lid, Awb, ertoe strekt een rechterlijke beoordeling van de juistheid van de belastingheffing mogelijk te maken en derhalve nodig is voor de uitvoering van de belastingwet.

4.6. Nu verweerder zijn stelling dat eiser naast de uit zijn administratie blijkende inkopen nog meer inkopen bij [bedrijf A. B.V.] heeft gedaan niet aannemelijk heeft gemaakt, kan – gelet op het overwogene onder 4.3 – omkering van de bewijslast niet aan orde komen. De verwerping van de zo-even genoemde stelling brengt tevens mee dat de daarop voortbouwende stelling dat met die – gestelde maar niet aannemelijk gemaakte – inkopen omzet is behaald evenmin slaagt. Mitsdien heeft verweerder de feitelijke grondslag van de door hem toegepaste omzetcorrectie niet aannemelijk gemaakt.

4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep wegens strijd met het motiveringsvereiste gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de naheffingsaanslag;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiser moet voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 17 januari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Ebbeling, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. K.M. Braun in tegenwoordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.