Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-03-2008, BC8944, AWB 07/3415 PARKBL

Rechtbank 's-Gravenhage, 20-03-2008, BC8944, AWB 07/3415 PARKBL

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
20 maart 2008
Datum publicatie
8 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BC8944
Zaaknummer
AWB 07/3415 PARKBL

Inhoudsindicatie

Verweerder dient aannemelijk te maken dat over de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor het parkeren op de plaats waar eisers auto stond geen misverstand kon bestaan. Hierin is verweerder niet geslaagd. De bij de onderhavige parkeerplaats geplaatste borden (P taxi 22.00 - 06.00 h en P laden en lossen ma t/m za 09.00 - 18.00 h) geven niet aan dat voor het parkeren op die plaats parkeergeld moet worden betaald. De gemeente heeft nagelaten bij de onderhavige parkeerplaats niet voor tweeërlei uitleg vatbare informatie te geven die misverstand over de verschuldigdheid van parkeerbelasting had uitgesloten. De ontstane onduidelijkheid dient voor risico van verweerder te komen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/3415 PARKBL

Uitspraakdatum: 20 maart 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 3 april 2007 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2008.

Namens verweerder is verschenen [...]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 januari 2008 aan hem op het adres [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Uit informatie van TNT Post is gebleken dat genoemde brief op 30 januari 2008 aan eiser is uitgereikt. Eiser heeft bij monde van zijn echtgenote op 6 maart 2008 telefonisch aan de griffier laten weten wegens ziekte niet ter zitting te kunnen verschijnen. Daarbij heeft zijn echtgenote niet om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslag en bepaalt dat haar uitspraak in zoverre in de plaats van de vernietigde uitspraak op bezwaar treedt;

- gelast dat de gemeente Den Haag het door eiser betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.

2. Gronden

2.1. Op zondag 4 februari 2007 omstreeks 14:14 uur stond de auto met kenteken [nummer] geparkeerd aan de [straat] te [plaats]. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders krachtens artikel 10 van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen aangewezen als plaats waar op de voornoemde dag en het voornoemde uur slechts tegen betaling van parkeergeld geparkeerd mag worden. Bij de plaats waar de auto van eiser geparkeerd was, staat een paal waarop twee borden en twee onderborden zijn aangebracht. Het bovenste bord draagt het opschrift 'P taxi'. Het bijbehorende onderbord vermeldt: '22.00 - 06.00 h'. Het onderste bord draagt het opschrift 'P' met daarbij een tekening van een vrachtwagen waarin of waaruit goederen worden geladen of gelost. Het bijbehorende onderbord vermeldt: 'ma t/m za 09.00 - 18.00 h'.

2.2. Tijdens een controle op de onder 2.1. genoemde dag en plaats rond het daar genoemde tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat in de auto geen geldige parkeerkaart en geen geldige parkeervergunning aanwezig was. Daarop is aan eiser een naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag bedraagt € 50,40 (€ 48 kosten naheffing en € 2,40 verschuldigde parkeerbelasting). Het daartegen gerichte bezwaar heeft verweerder bij de bestreden uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

2.3. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De onder 2.1. genoemde borden laten er geen twijfel over bestaan dat gedurende de op de onderborden genoemde perioden ter plaatse alleen geparkeerd mag worden door taxi's, onderscheidenlijk voor het laden en lossen. Deze uitsluitend voor de litigieuze parkeerplaats geldende parkeervoorschriften derogeren aan de overigens voor de gehele [straat] geldende parkeervoorschriften die, voor zover hier van belang, het betaald parkeren betreffen. Derhalve heeft eiser de op de onder 2.1. genoemde borden verstrekte informatie over het parkeren aldus opgevat en redelijkerwijs kunnen opvatten, dat buiten de op de onderborden vermelde perioden ter plaatse vrij, dat wil zeggen zonder betaling van parkeergeld, kan worden geparkeerd. Hierbij is van belang dat op of bij de plaats, waar de auto stond, niet met borden noch anderszins is aangegeven dat, buiten de uit de onder 2.1. genoemde borden en onderborden blijkende voorschriften inzake het parkeren, tevens andere parkeervoorschriften van toepassing zijn. Hieraan doet niet af dat in de Stadskrant van de gemeente Den Haag van 29 september 2004 een mededeling over het parkeren op bijzondere plaatsen is opgenomen waaruit zou moeten blijken dat onder meer op laad- en losplaatsen en taxiplaatsen buiten de dagen en tijden, vermeld op de onderborden, indien zij zijn gelegen in gebieden waar voor parkeren betaald moet worden, slechts tegen betaling kan worden geparkeerd.

Voorts heeft een medewerker van de gemeente eiser telefonisch desgevraagd meegedeeld dat voor het parkeren op bijzondere plaatsen gedurende de op de onderborden aangegeven periode geen parkeergeld verschuldigd is.

2.4. Verweerder heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. In artikel 24, tweede lid, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 is bepaald dat indien onder de verkeersborden E4 tot en met E8, E12 en E13 van bijlage I op een onderbord dagen of uren zijn vermeld, de uit het bord of onderbord voortvloeiende geboden of verboden slechts gelden gedurende de aangegeven dagen of uren. Dit betekent dat buiten de dagen en uren de overigens in dat gebied geldende voorschriften, waaronder die inzake betaald parkeren, van toepassing zijn.

Sinds 1 november 2004 wordt het parkeren zonder geldig parkeerbewijs op een bijzondere parkeerplaats buiten de periode genoemd op het onderbord niet meer gedoogd. Aan parkeerders van auto's wordt dan een naheffingsaanslag opgelegd.

2.5. Verweerder dient aannemelijk te maken dat over de verschuldigdheid van parkeer-belasting voor het parkeren op de in 2.1. genoemde plaats en het daar genoemde tijdstip geen misverstand kon bestaan. Hierin is verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De bij de onderhavige parkeerplaats geplaatste borden, genoemd onder 2.1., geven niet aan dat voor het parkeren op de onderhavige parkeerplaats parkeergeld moet worden betaald. De gemeente heeft nagelaten bij de onderhavige parkeerplaats door middel van een bord of anderszins niet voor tweeërlei uitleg vatbare informatie te geven die misverstand over de verschuldigdheid van parkeergeld had uitgesloten. De daardoor ontstane onduidelijkheid dient voor risico van verweerder te komen. Hieraan doet de publicatie in de Stadskrant van 29 september 2004 niet af.

2.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond en dient te worden beslist als hiervoor is vermeld.

2.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gebleken van daarvoor in aanmerking komende kosten. Wel dient aan eiser het griffierecht te worden vergoed.

Deze uitspraak is gedaan op 20 maart 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.