Rechtbank 's-Gravenhage, 20-03-2008, BD2277, AWB 07/1991 VORHEF
Rechtbank 's-Gravenhage, 20-03-2008, BD2277, AWB 07/1991 VORHEF
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 20 maart 2008
- Datum publicatie
- 22 mei 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2008:BD2277
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2010:BL4536, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 07/1991 VORHEF
Inhoudsindicatie
In artikel 22 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, junctuo artikel 2 van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water is er niet in voorzien dat de hoeveelheid door een bedrijfsruimte ingenomen water, voordat deze wordt vermenigvuldigd met de afvalwatercoëfficiënt, dient te worden verminderd met de hoeveelheid door de bedrijfsruimte ingenomen, maar niet geloosd water. Ook uit doel en strekking van deze bepalingen volgt niet dat een dergelijke vermindering zou moeten plaatsvinden. Het forfaitaire karakter van de regeling staat daaraan in de weg.
Uitspraak
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/1991 VORHEF
Uitspraakdatum: 20 maart 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X.] BV, gevestigd te [Z.], eiseres,
en
de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap van [locatie], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 28 februari 2007 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde aanslag verontreinigingsheffing voor het jaar 2004 .
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2008.
Namens eiseres is verschenen [Z.], directeur van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen [...].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Eiseres exploiteert autowasserijen, waaronder een autowasserij aan [bedrijfsruimte]
2.2. In de aangifte verontreinigingsheffing 2004 voor de bedrijfsruimte heeft eiseres in de rubriek “Aard en hoeveelheid ingenomen/gebruikt water”, voor zover hier van belang, de volgende gegevens vermeld:
Ingenomen drinkwater 6.366 m3
Aftrek niet geloosd water 637 m3
Totale hoeveelheid gebruikt water 5729 m3
2.3. In geschil is of bij de bepaling van het aantal vervuilingseenheden het aantal kubieke meters ingenomen water dient te worden verminderd met aantal kubieke meters niet geloosd ingenomen water en zo ja, of deze vermindering dient te worden gesteld op 15% van de hoeveelheid ingenomen water.
2.4. Eiseres beantwoordt de beide vragen bevestigend en voert daartoe - samengevat - het volgende aan. Naar volgt uit het door eiser overgelegde rapport “Handleiding Autowassen” van Infomil neemt een moderne autowasserij gedurende een wasbeurt ongeveer 60 liter water in, waarvan 50 liter wordt geloosd. De resterende 10 liter verdampt of blijft aan de gewassen auto hangen. Hieruit volgt dat de hoeveel ingenomen water met 1/6 of (afgerond) 15% dient te worden verminderd voordat daarop het bepaalde in artikel 22 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: WVO), gelezen in samenhang met artikel 2 van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water (hierna: het Besluit) wordt toegepast. Voorts heeft verweerder met de brief van 15 januari 2001, waarin hij eiseres heeft geïnformeerd over de inhoud van de wijzigingen van de WVO per 1 januari 2001, bij haar het rechtens te honoreren vertrouwen gewekt dat (ook) na 1 januari 2001 op de hoeveelheid ingenomen water het niet gebruikte gedeelte daarvan in aftrek komt. Met name is van belang verweerder in deze brief opmerkt: “De mogelijkheid om afvalwater dat niet of niet verontreinigd is geloosd af te trekken van het ingenomen water, blijft bestaan”.
2.5. Verweerder beantwoordt de eerste onder 2.3. genoemde vraag ontkennend. Hij stelt daartoe- samengevat – het volgende. In artikel 22 van de WVO, gelezen in samenhang met artikel 2 van het Besluit, is niet voorzien in een vermindering van de hoeveelheid ingenomen water met het gedeelte daarvan dat niet is geloosd. Een dergelijke aftrek is in strijd met het forfaitaire karakter van de in deze bepalingen geregelde wijze van berekening van het aantal vervuilingseenheden. Van een door verweerder in de brief van 15 januari 2001 gewekt rechtens te honoreren vertrouwen is geen sprake. Op de door eiseres aangehaalde zin volgt een zin die luidt: “Deze hoeveelheid moet wel zijn aangetoond door middel van meterstanden”. Eiseres heeft voor de bedrijfsruimte de hoeveelheid niet geloosd water niet aangetoond door middel van meterstanden. Derhalve kan eiseres aan de brief in redelijkheid niet het vertrouwen hebben ontleend dat zij (ook) na 1 januari 2001 voor een aftrek van niet gebruikt water in aanmerking kwam.
2.6. Beide parijen zijn van mening dat het aantal vervuilingseenheden dient te worden bepaald aan de hand van artikel 22 van de WVO, gelezen in samenhang met artikel 2 van het Besluit (hierna: de regeling voor tabelbedrijven). De rechtbank sluit zich aan bij deze gemeenschappelijke opvatting van partijen, die niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. In artikel 22 van de WVO is, voor zover hier van belang, bepaald dat voor bedrijfsruimten waarvoor het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik 1000 of minder bedraagt, in de in het eerste lid genoemde gevallen het aantal vervuilingseenheden wordt bepaald aan de hand van formule A x B, waarin A is het aantal kubieke meters in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte ingenomen water en B is de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in het derde lid opgenomen tabel binnen de grenzen waarvan de vervuilingswaarde van de bedrijfsruimte is gelegen. In het tweede lid is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld voor de bepaling van de zo-even genoemde vervuilingswaarde. Op grond van dit tweede lid is het Besluit vastgesteld. In artikel 2 van het Besluit is, voor zover hier van belang, bepaald dat, indien de bedrijfsruimte een inrichting uitsluitend bestemd voor het uitwendig reinigen van motorvoertuigen is, de vervuilingswaarde per kubieke meter ingenomen water 0,0066 bedraagt.
2.7. Niet tussen partijen in geschil is dat de bedrijfsruimte een inrichting uitsluitend bestemd voor het uitwendig reinigen van motorvoertuigen is. De rechtbank maakt deze gemeenschappelijke opvatting van partijen tot de hare. Dit brengt mee dat de bedrijfsruimte valt in klasse 5 van de in artikel 22, derde lid, van de WVO opgenomen tabel. De bij klasse 5 behorende afvalwatercoëfficiënt, uitgedrukt in aantal vervuilingseenheden per kubieke meter ingenomen water in het heffingsjaar, bedraagt 0,0060.
2.8. In de regeling voor tabelbedrijven is er niet in voorzien dat de hoeveelheid door de bedrijfsruimte ingenomen water, voordat deze op de voet van de onder 2.6. genoemde formule wordt vermenigvuldigd met de afvalwatercoëfficiënt, dient te worden verminderd met de hoeveelheid door de bedrijfsruimte ingenomen, maar niet geloosd water. Ook uit doel en strekking van de regeling voor tabelbedrijven volgt niet dat een dergelijke vermindering zou moeten plaatsvinden. Het forfaitaire karakter van de regeling staat daaraan naar het oordeel van de rechtbank in de weg. Mitsdien vindt de door eiseres voorgestane vermindering van het aantal kubieke meters ingenomen water met het aantal kubieke meters niet geloosd ingenomen water geen steun in de wet.
2.9. Naar het oordeel heeft verweerder met de brief van 15 januari 2001 bij eiseres niet het rechtens te honoreren vertrouwen gewekt dat hij de door eiseres voorgestane vermindering van het aantal kubieke meters ingenomen water met het aantal kubieke meters niet geloosd ingenomen water, in afwijking van de wet, met betrekking tot de bedrijfsruimte zou toepassen. Voor zover de in de brief opgenomen zin, luidende “De mogelijkheid om afvalwater dat niet of niet verontreinigd is geloosd af te trekken van het ingenomen water, blijft bestaan “ al verwachtingen over de toepassing van de met ingang van 1 januari 2001 geldende regeling voor tabelbedrijven heeft kunnen doen postvatten, is de reikwijdte van deze verwachtingen door de daarop volgende zin, luidende: “Deze hoeveelheid moet wel zijn aangetoond door middel van meterstanden”, beperkt tot een situatie die zich met betrekking tot de bedrijfsruimte niet voordoet nu, naar niet tussen partijen in geschil is, eiseres niet in staat is de hoeveelheid ingenomen, maar niet geloosd water met behulp van meterstanden aan te tonen. De verwijzing naar het gestelde in de onder 2.4. genoemde “Handleiding autowassen” is geen aantonen door middel van meterstanden in de hier bedoelde zin. Dat verweerder anders dan met de brief van 15 januari 2001 bij verweerder vertrouwen over de toepassing van de regeling voor tabelbedrijven heeft gewekt, is gesteld noch gebleken.
2.10. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond en heeft de rechtbank beslist zoals onder 1 is aangegeven.
2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 20 maart 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.