Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 14-03-2008, BD2307, AWB 05/7585 PARKBL V

Rechtbank 's-Gravenhage, 14-03-2008, BD2307, AWB 05/7585 PARKBL V

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 maart 2008
Datum publicatie
22 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD2307
Zaaknummer
AWB 05/7585 PARKBL V

Inhoudsindicatie

Verzet. Naheffingsaanslag parkeerbelastingen is hangende het beroep door de heffingsambtenaar vernietigd. (Ontbreken van) processueel belang. Geen gunstiger positie mogelijk, ook al had belanghebbende de juistheid van de belastingplicht op een specifieke parkeerlocatie aan de rechtbank voor willen leggen. Geen gegrond verzet. Verzoek om proceskostenvergoeding en griffierecht. In afdeling 8.2.4. van de Awb ontbreekt daarvoor een regeling. Proceseconomie brengt mee dat op dergelijke nevenbeslissingen gerichte verzetgronden in volle omvang worden beoordeeld. In onderhavig geval vergoeding griffierecht, maar geen proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/7585 PARKBL V

Uitspraakdatum: 14 maart 2008

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van

[opposante], wonende te [woonplaats], opposante,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank van 26 juli 2006.

1. Behandeling van het verzet

De rechtbank heeft het beroep van opposante vereenvoudigd behandeld, waarbij bij genoemde uitspraak van de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Bij brief van 2 augustus 2006 heeft opposante verzet gedaan tegen deze uitspraak.

Opposante is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden naar het adres [adres] [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te worden gehoord. Opposante is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu voormelde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 7 mei 2007 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te worden gehoord op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.

De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 21 juni 2007.

2. Feiten en de gronden van het verzet

Door de heffingsambtenaar van de gemeente [P.] (hierna: verweerder) is aan opposante een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd met dagtekening 26 mei 2005. Verweerder heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 30 september 2005 ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd. Tegen deze uitspraak op bezwaar heeft opposante beroep ingesteld.

Hangende het beroep heeft verweerder de door opposante bestreden naheffingsaanslag vernietigd bij besluit van 27 januari 2006.

Het beroep is bij de uitspraak van de rechtbank waartegen verzet is gedaan niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het ontbreken van een processueel belang bij het beroep.

Opposante stelt zich op het standpunt dat de beroepsprocedure moet worden voortgezet en voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan. Opposante is door de griffier van de rechtbank gevraagd of zij het beroep al dan niet wilde voortzetten na de vernietiging van de naheffingsaanslag. Opposante heeft in haar reactie duidelijk aangegeven dat zij het beroep wilde voortzetten. Zij verwachtte in ieder geval te worden gehoord. De uitspraak waartegen verzet is gedaan, vermeldt niet de door opposante aangegeven reden waarom zij de procedure wenste voort te zetten. De conclusie dat zij geen processueel belang meer heeft is daardoor onvoldoende gemotiveerd. Opposante heeft om een proceskostenvergoeding verzocht.

3. Beoordeling van het verzet

De rechtbank overweegt dat bij een ontvankelijk verzet tegen een vereenvoudigd afgedaan beroep uitsluitend de (on)gegrondheid van dat verzet aan de orde is. Blijkens de Memorie van Toelichting op artikel 8:55 van de Awb gaat het daarbij om de beantwoording van de vraag of, voor zover hier relevant, er inderdaad sprake is geweest van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep (TK 1991-1992, 22 495, nr. 43, p. 137). Wordt die vraag bij de uitspraak op verzet bevestigend beantwoord, dan blijft blijkens het bepaalde in artikel 8:55, zesde lid, van de Awb de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand.

Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank voor de beantwoording van de vraag of er inderdaad sprake is geweest van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep niet van belang of, zoals opposante aanvoert, de uitspraak waartegen verzet is gedaan onvoldoende is gemotiveerd. Deze verzetgrond kan dus niet tot gegrondverklaring van het verzet leiden.

De rechtbank overweegt voorts dat door vernietiging van de naheffingsaanslag verweerder wat betreft de naheffingsaanslag volledig aan het beroep van opposante tegemoet is gekomen, waardoor opposante in zoverre geen processueel belang meer had bij haar beroep. Een uitspraak van de rechtbank had opposante immers niet in een gunstiger positie kunnen brengen dan waarin zij door intrekking van de naheffingsaanslag was komen te verkeren (vergelijk HR 8 september 2006, nr. 41568, BNB 2006/330). De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Hieraan doet niet af dat opposante, zo begrijpt de rechtbank, de juistheid van de belastingplicht ter zake van het parkeren op een specifieke locatie in [P.] aan de rechtbank voor had willen leggen. Gelet op het een en ander leiden de verzetgronden die betrekking hebben op de heffing van parkeerbelasting niet tot een gegrond verzet.

Met betrekking tot de gevraagde proceskostenvergoeding, waaronder de rechtbank in onderhavig geval tevens verstaat vergoeding van het griffierecht, overweegt de rechtbank het volgende.

In de bepalingen omtrent de vereenvoudigde behandeling van het beroep (afdeling 8.2.4. van de Awb) ontbreekt een regeling voor situaties waarin de verzetgronden niet zien op hetgeen in de hoofdzaak is beslist maar op het volgens de belanghebbende ten onrechte ontbreken van een vergoeding van het betaalde griffierecht als bedoeld in artikel 8:74 van de Awb dan wel op het niet of niet op een juiste wijze toepassen van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Nu afwijkende, daarop toegespitste bepalingen ontbreken brengt de proceseconomie naar het oordeel van de rechtbank mee dat de op (het ontbreken van) dergelijke nevenbeslissingen gerichte verzetgronden in volle omvang worden beoordeeld. Indien een zodanig verzet doel treft, is evenwel het als vervallen aanmerken van de gehele uitspraak, dus ook voor zover daarbij op de hoofdzaak is beslist, naar het oordeel van de rechtbank niet aangewezen. In dat geval kan de rechter volstaan met in de uitspraak op het verzet de beslissingen te nemen die uit (een correcte) toepassing van artikel 8:74 en artikel 8:75 van de Awb voortvloeien.

Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb, houdt de uitspraak van de rechtbank bij gegrondverklaring van het beroep tevens in dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed en kan de uitspraak in de overige gevallen tevens een gehele of gedeeltelijke vergoeding van het griffierecht inhouden.

De rechtbank overweegt dat het beroep niet gegrond is verklaard, omdat het procesbelang van opposante was vervallen doordat verweerder de naheffingsaanslag had vernietigd. Deze vernietiging had ook reeds bij uitspraak op bezwaar kunnen plaatsvinden. In dat geval zou opposante mogelijk geen reden hebben gehad beroep in te stellen en had zij het griffierecht niet hoeven te betalen. Nu uit de processtukken niet kan worden afgeleid dat verweerder het griffierecht bij of naar aanleiding van de vernietiging van de naheffingsaanslag heeft vergoed, zal de rechtbank de gemeente [P.] gelasten het griffierecht te vergoeden, voor zover dat niet reeds is geschied.

Op grond van het bepaalde in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. In het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn nadere regels gesteld welke kosten uitsluitend vergoed kunnen worden en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

De rechtbank overweegt dat opposante slechts in algemene termen heeft verzocht om een proceskostenvergoeding. Daarbij heeft zij geen kosten heeft gespecificeerd die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht uitsluitend voor vergoeding in aanmerking komen, terwijl ook anderszins niet is gebleken dat opposante kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding verweerder alsnog te veroordelen in proceskosten.

4. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het verzet ongegrond;

- gelast dat de gemeente [P.] - voor zover zij dat niet reeds heeft gedaan - het door opposante betaalde griffierecht ten bedrage van € 37 aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 14 maart 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. J.P.F. Slijpen en mr. A.J.H. van Suilen in tegenwoordigheid van mr. F. Mulder, griffier.