Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 19-03-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:24742 BD2451, AWB 06/6271/IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 19-03-2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:24742 BD2451, AWB 06/6271/IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
19 maart 2008
Datum publicatie
26 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD2451
Zaaknummer
AWB 06/6271/IB/PVV

Inhoudsindicatie

IB/PVV

Eiser is verbonden aan een loodsencorporatie en maakt daarvan deel uit als registerloods. Hij is op 1 oktober 1996 toegetreden als niet-beherend vennoot. Hiertoe heeft hij € 45.378,03 aan werkkapitaal in de corporatie ingebracht. € 34.033,52 van het gebrachte kapitaal heeft hij met een rekening-courant lening van een bank gefinancierd. Eiser heeft het krediet sinds het jaar 1996 tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. Eiser heeft verschillende privé-uitgaven met deze rekening gedaan, verschillende overboekingen van deze rekening naar zijn privé-rekening gedaan en verschillende stortingen vanuit zijn privé-rekening op deze rekening gedaan.

Rechtbank 's-Gravenhage stelt vast dat de schuld is aangegaan voor de financiering van eisers onderneming. Eiser heeft bij het aangaan van deze schuld deze terecht tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. De rechtbank oordeelt dat het saldo van deze schuld slechts als privé-vermogen dient te worden aangemerkt, indien eiser de grenzen der redelijkheid overschrijdt door deze schuld tot zijn ondernemingsvermogen te blijven rekenen. Volgens de rechtbank bestaat er een nauw verband tussen de rekening-courant en eisers ondernemingsvermogen en loopt eiser met betrekking tot deze rekening-courant ondernemersrisico. De rechtbank acht aannemelijk dat de inkomsten van de loodsencorporatie op deze rekening werden gestort en dat eiser deze rekening tevens voor zakelijke transacties gebruikte. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser bepaalde niet-reguliere privé-uitgaven heeft gedaan, laat staan dat er onmiskenbaar een verband bestaat tussen (de toename van) de schuld in rekening-courant en dergelijke uitgaven. Het beroep is gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/6271/IB/PVV

Uitspraakdatum: 19 maart 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.], wonende te [Z.], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ([aanslagnummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.545.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 juni 2006 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.026.

1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 7 juli 2006, ontvangen bij de rechtbank op 10 juli 2006, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2008.

Eiser is daar in persoon verschenen. Voorts zijn namens eiser verschenen [adres...]. Namens verweerder zijn verschenen [...]

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser is verbonden aan de [loodsencorporatie] (hierna: de maatschap) en maakt daarvan deel uit als registerloods. Hij is op 1 oktober 1996 toegetreden als niet-beherend vennoot. Om het recht te verkrijgen om als niet-beherend vennoot toe te treden tot de loodsencorporatie dient men onder meer een bedrag in contanten in de maatschap in te brengen ter grootte van het kapitaal dat op dat moment door ieder der overige niet-beherende vennoten in totaal in de maatschap is ingebracht. Het ingebrachte kapitaal wordt bij het uittreden van de niet-beherende vennoot teruggegeven. Het door eiser in te brengen werkkapitaal bedroeg € 45.378,03 (f 100.000). Eiser heeft zijn inbreng voor

€ 11.344,51 (f 25.000) gefinancierd met een lening van het Beroepspensioenfonds loodsen en voor € 34.033,52 (f 75.000) met een lening van de [A.] bank. Deze laatste schuld is op 2 oktober 1996 aangegaan en betreft een rekening-courant schuld.

2.2. In de tussen eiser en [A.] afgesloten kredietovereenkomst staat onder meer het volgende:

"KREDIETOVEREENKOMST

(...)

Omvang faciliteit NLG 75.000,-

Het rekening-courant krediet

Hiervan kunt u gebruik maken om uw kapitaalstorting binnen de Associatie waarbij u bent aangesloten te financieren of te herfinancieren. (...)

Zekerheden en verklaringen

Eerste verpanding van vorderingen en rechten welke u nu of te eniger tijd heeft, of zal verkrijgen, uit hoofde van een kapitaalstorting in de Associatie waarbij u bent aangesloten, echter tot een maximumbedrag van f 75.000,-.(...)"

2.3. De schuld aan de [A.] bank is in 1996 met € 1.966 en in 1997 met

€ 18.620 afgenomen. In 1998 is de schuld met € 13.785 toegenomen, in 1999 met € 18.707 afgenomen en in 2000 met € 20.992 toegenomen. In 2001 is de schuld met € 549 toegenomen en in 2002 met € 245 afgenomen. Deze fluctuaties werden onder meer veroorzaakt door stortingen door eiser vanaf zijn spaarrekening (ongeveer € 11.345), opname van gelden in verband met levensonderhoud, betalingen van inkomstenbelasting en premies en stortingen vanuit de rekening-courant naar eisers spaarrekening. Eiser heeft verklaard dat hij de stortingen deels heeft gedaan om de rentelasten op deze rekening zo laag mogelijk te houden en deels ter aflossing. Het verloop van de schuld is als volgt:

EUR

1-10-1996

01-1-1997

01-1-1998 34.033

32.067

13.447

01-1-1999 27.232

01-1-2000 8.525

01-1-2001 29.517

01-1-2002 30.066

01-1-2003 29.821

2.4. Eiser heeft het in 2.1. genoemde krediet bij de [A.] sinds het jaar 1996 tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. In het onderhavige jaar heeft eiser € 1.813 aan rente betaald.

2.5. Eiser heeft op 19 november 2002 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en aangifte premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen gedaan naar respectievelijk een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.490 en een premie-inkomen van € 38.118. Verweerder heeft - in afwijking van de door eiser ingediende aangifte de aanslag over het onderhavige jaar vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.545. Eén van de correcties betrof de door eiser in aftrek gebrachte rentekosten ter zake van de rekening-courant schuld ten bedrage van € 1.813.

2.6. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder € 519 van de betaalde rente in aftrek toegelaten en het belastbare inkomen uit werk en woning bij uitspraak op bezwaar verlaagd naar € 57.026.

3. Geschil

3.1. In geschil is of de door eiser betaalde en door verweerder niet in aftrek toegelaten rente in verband met de rekening-courant ten bedrage van € 1.294 alsnog ten laste van de winst van eiser kan worden gebracht.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.732.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Niet in geschil is dat eiser de schuld van € 34.033,52 bij de [A.] is aangegaan om zijn kapitaalstorting in de loodsenassociatie te (kunnen) financieren. De schuld is derhalve aangegaan voor de financiering van eisers onderneming en eiser heeft bij het aangaan van deze schuld deze terecht tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. Gelet hierop dient (het saldo van) deze schuld naar het oordeel van de rechtbank slechts als privé-vermogen te worden aangemerkt, indien eiser de grenzen der redelijkheid overschrijdt door deze schuld tot zijn ondernemingsvermogen te blijven rekenen.

4.2. Eiser heeft in zijn beroepschrift gesteld dat de maandelijks voorschotten op de winst van het Loodswezen en andere zakelijke transacties via de rekening-courant bij de [A.] lopen. Ter zitting heeft hij deze stellingen herhaald en opgemerkt dat dit uit de bankafschriften van de rekening volgt. Tevens heeft hij ter zitting verklaard dat ook alle andere winstdelingen op de rekening van de [A.] worden gestort. Eiser heeft voorts gesteld geen substantiële privé-aankopen te hebben gedaan met dit rekening-courant krediet. Hij heeft enkel privé-opnamen van deze rekening gedaan om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien en heeft daarmee verschuldigde belastingen en premies over enkele jaren betaald. Verweerder heeft de stellingen met betrekking tot de stortingen van de winst op de rekening-courant en het lopen van zakelijke transacties via deze rekening eerst ter zitting bij gebrek aan eigen wetenschap betwist. Verweerder heeft hiervoor verder geen onderbouwing gegeven. De rechtbank acht de geloofwaardige verklaringen van eiser, dat de inkomsten van de maatschap op de rekening van de [A.] gestort werden en dat eiser deze rekening tevens voor zakelijke transacties gebruikte, aannemelijk. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder de bankafschriften van de rekening bij de [A.] heeft gezien en, mede gelet hierop, met de enkele betwisting bij gebrek aan eigen wetenschap eisers stellingen onvoldoende heeft weersproken. Uit het fiscaal overzicht 2002 volgt dat het werkkapitaal nog steeds € 45.378,03 bedraagt. Ten slotte volgt uit de kredietovereenkomst dat [A.] ook in het onderhavige jaar nog steeds het recht van eerste verpanding van vorderingen en rechten uit hoofde van de door eiser in de Associatie gedane kapitaalstorting tot een maximum van € 34.033,52 had.

4.3. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor in 4.1 en 4.2 heeft overwogen is zij van oordeel dat er een nauw verband bestaat tussen de rekening-courant en eisers ondernemingsvermogen en dat eiser met betrekking tot deze rekening-courant ondernemersrisico loopt. Hierdoor heeft eiser niet de grenzen der redelijkheid overschreden door de rekening-courant schuld bij de [A.] tot zijn ondernemingsvermogen te blijven rekenen (zie ook Hoge Raad 3 oktober 1984, nr. 22.341, BNB 1985/57, Hoge Raad 15 april 1998, nr. 32.271, BNB 1998/194 en Hoge Raad 7 maart 2003, nr. 36.835, BNB 2003/206). De omstandigheid dat eiser vanuit zijn privé-spaarrekening stortingen heeft gedaan op deze rekening-courant en vervolgens weer stortingen naar zijn privé-spaarrekening heeft gedaan, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee, nu eiser, naar hij onweersproken heeft gesteld, met die storting de rentelast op de rekening courant tijdelijk heeft willen verlagen en de daartoe gestorte privé-gelden na verloop van tijd weer heeft teruggestort, de oorspronkelijk aangegane schuld terzake van de kapitaalstorting in de maatschap in het onderhavige geval in wezen (gedeeltelijk) teruggekeerd tot een bedrag van € 29.821 per 31 december 2002 (zie ook Hoge Raad 13 november 1991, nr. 27.343, BNB 1992/45). Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser bepaalde niet-reguliere privé-uitgaven heeft gedaan, laat staan dat er onmiskenbaar een verband bestaat tussen (de toename van) de schuld in rekening-courant en dergelijke uitgaven. Dat de betalingen door eiser van belasting-en premieschulden als privé-uitgaven dienen te worden aangemerkt, doet aan vorenstaand oordeel niet af.

4.4. Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Gezien hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, behoeft de status van de brief van 13 februari 2004 van verweerder en eisers beroep op het vertrouwensbeginsel geen behandeling meer.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.732;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 966, en wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 19 maart 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Ebbeling, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.