Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 22-04-2008, BD2460, AWB 07/293 VORHEF

Rechtbank 's-Gravenhage, 22-04-2008, BD2460, AWB 07/293 VORHEF

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
22 april 2008
Datum publicatie
27 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD2460
Zaaknummer
AWB 07/293 VORHEF

Inhoudsindicatie

Verontreinigingsheffing. Eiser is eigenaar van een aantal onzelfstandige woonruimten binnen een pand en verhuurt deze. De ruimten zijn tezamen als één bedrijfsruimte aan te merken. De opgelegde aanslagen dienen te worden herroepen. Verweerder kan binnen de aanslagtermijn een aanslag ter zake van de bedrijfsruimte opleggen.

Naar volgt uit HR 23 juli 1984, nr. 22 178, V-N 1984, blz. 1973, kunnen de ruimten, waarvan eiser eigenaar is en die hij verhuurt, nu deze ruimten geen ‘woonruimten' in de zin van de Verordening zijn, afzonderlijk noch gezamenlijk als woonruimte in de heffing worden betrokken. Uit dit arrest volgt voorts dat, indien een persoon een gebouwd eigendom, dat uit niet als woonruimten aan te merken ruimten bestaat, niet volledig doch slechts gedeeltelijk in eigendom heeft, het gedeelte of de gedeelten waarvan hij eigenaar is (tezamen) één bedrijfsruimte vormt (vormen). Op grond van de Verordening dient eiser als gebruiker van deze bedrijfsruimte te worden aangemerkt. Verweerder heeft eiser ter zake van de 12 ruimten, waarvan eiser eigenaar is en die hij verhuurt, 12 aanslagen opgelegd. Naar volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen had verweerder hem ter zake van één bedrijfsruimte één aanslag moeten opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het volgende te gelden. De door verweerder opgelegde aanslagen dienen te worden herroepen. Verweerder kan, zolang de termijn van artikel 11, derde lid, AWR niet is verstreken, ter zake van de zo-even bedoelde bedrijfsruimte één aanslag opleggen, berekend naar de heffingsmaatstaf die de Verordening voor bedrijfsruimten als deze voorschrijft.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag herroepen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/293 VORHEF

Uitspraakdatum: 22 april 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.], wonende te [Z.], eiser,

en

de heffingsambtenaar van het waterschap [P.], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 30 november 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde in de verontreinigingsheffing voor het jaar 2006.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2008.

Eiser is daar in persoon verschenen . Namens verweerder is verschenen [...].

Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- herroept de aanslag;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat het [P.] het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

2. Gronden

2.1. Het [adres A.] is een meerlaags gebouwd eigendom (hierna: het gebouw), bestaande uit 100 voor woondoeleinden gebruikte ruimten. Eiser is eigenaar van deze ruimten waaronder de ruimte, plaatselijk bekend als [A. 14], ter zake waarvan hem de litigieuze aanslag naar een heffingsgrondslag van één vervuilingseenheid is opgelegd. De ruimten vormen geen aanééngesloten geheel doch zijn verspreid binnen het gebouw gesitueerd. Eiser verhuurt de ruimten, daarbij handelende onder de naam [A. Vastgoed] [plaats ].

2.2. In geschil is of de aanslag terecht aan eiser is opgelegd.

2.3. Eiser neemt het standpunt in dat hij ter zake van de ruimten, waarvan hij eigenaar is en die hij verhuurt, ten onrechte in de belastingheffing is betrokken. Ter onderbouwing van dit standpunt voert hij het volgende aan. De ruimten hebben een woonoppervlakte van 10 m2 tot 15 m2 en beschikken niet over een eigen keuken, badgelegenheid of toilet. In de ruimten is uitsluitend een wastafel aanwezig. Dergelijke ruimten zijn geen woonruimten en derhalve als zodanig geen objecten van belastingheffing. Mocht dit laatste anders zijn, dan had verweerder de aanslagen moeten opleggen aan de huurders en niet aan de eigenaar/verhuurder. Het door verweerder genoemde arrest heeft op een andersoortig gebouwd eigendom betrekking en kan derhalve niet richtinggevend zijn in de onderhavige zaak.

2.4. Verweerder betwist het standpunt van eiser en voert daartoe het volgende aan. Uit het arrest HR 23 juli 1984, nr. 22 178, V-N 1984, blz. 1973, volgt dat eiser als gebruiker van het pand, voor zover dit uit de door hem verhuurde ruimten bestaat, moet worden aangemerkt en ter zake daarvan kan worden aangeslagen in de verontreinigingsheffing.

2.5. In de Verordening op de verontreinigingsheffing [waterschap] 2006 (hierna: de Verordening) is onder meer het volgende bepaald:

“ Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

a. tot en met e. (...)

f. woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

g. bedrijfsruimte: een naar zijn oord en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte, zuiveringstechnisch werk of riolering;

h. en i. (...)

Artikel 3

1. Onder de naam verontreinigingsheffing wordt (...) een directe belasting geheven ter zake van het direct of indirect brengen van stoffen in oppervlaktewater waarvoor het waterschap bevoegd is, of op een zuiveringstechnisch werk dat bij het waterschap in beheer is.

2. Aan de heffing kunnen worden onderworpen:

a. terzake van het afvoeren van stoffen vanuit ene bedrijfsruimte of een woonruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;

b. (...)

c. (...)

3. Voor de toepassing van het tweede lid, onder a, wordt:

a. (...)

b. gebruik door degen aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die het deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven.

c. (...)

4. (...)

5. (...)

Artikel 8

1. (...)

2. Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.

3. (...)

4. (...)

5.(...)

Artikel 17

In afwijking van (...) wordt de vervuilingswaarde van stoffen die vanuit een bedrijfs-ruimte (...) worden afgevoerd gesteld op 3 vervuilingseenheden indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde minder dan 5 ver-vuilingseenheden bedraagt en op 1 vervuilingseenheid indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde 1 vervuilingseenheid of minder bedraagt.

Artikel 18

1. De vervuilingswaarde van een woonruimte is 3 vervuilingseenheden, met dien verstande dat voor een woonruimte die door één persoon wordt gebruikt, op aanvraag van de gebruiker, de vervuilingswaarde op 1 vervuilingseenheid wordt vastgesteld.

2. (...)

3.(...)

2.6. De Hoge Raad overweegt in zijn arrest van 23 juli 1984, nr. 22 178, V-N 1984, blz. 1973, voor zover hier van belang:

“ (...) Gelet op deze strekking is het niet juist om in gevallen als het onderhavige, waarin in een gebouw geen afzonderlijke "woonruimten'' aanwijsbaar zijn, doch het gebouw niettemin door meer dan een alleenwonende persoon, of meer dan een gezin dan wel andere leefeenheid wordt bewoond, toch het gehele gebouw als "woonruimte'' in de heffing te betrekken. De panden van belanghebbende zijn mitsdien, in de terminologie van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, "bedrijfsruimten''

(...)

Nu de panden (...) op zich zelf geen "woonruimte'' vormen in de zin van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, en de daarin zich bevindende, aan studenten verhuurde ruimten evenmin zijn te beschouwen als afzonderlijk in de heffing te betrekken "percelen'' in de zin van de Verordening, heeft het Hof terecht belanghebbende als feitelijk gebruiker van die panden aangemerkt. De omstandigheid dat belanghebbende voor de heffing van de onroerendgoed-belastingen niet (...) kan worden aangemerkt als feitelijk gebruiker van de panden, doet daaraan niet af, daar het te dezen niet gaat om onroerende goederen die als belastingobject in een objectieve belastingheffing ten laste van zowel de zakelijk gerechtigde als de feitelijke gebruiker worden betrokken, maar om een verontreiniging van oppervlaktewateren van uit een ruimte, waarvoor degene aan wie de verontreiniging in verband met het gebruik van de ruimte kan worden toegerekend, naar de mate van de veroorzaakte verontreiniging in de heffing mag worden betrokken. (...).

Uit het vorenoverwogene volgt dat de panden in de heffing dienen te worden betrokken als "bedrijfsruimte''. (...)

2.7. Niet tussen partijen in geschil is dat de ruimten, waarvan eiser eigenaar is en die hij verhuurt, geen woonruimten in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel f, van de Verordening zijn. De rechtbank sluit zich aan bij deze eenparige opvatting van partijen, die naar haar oordeel berust op een juiste rechtsopvatting.

2.8. Naar volgt uit het onder 2.6. genoemde arrest kunnen de ruimten, waarvan eiser eigenaar is en die hij verhuurt, nu deze ruimten, naar onder 2.7. is overwogen, geen ‘woonruimten' in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel f, van de Verordening zijn, afzonderlijk noch gezamenlijk als woonruimte in de heffing worden betrokken. Uit dit arrest volgt voorts dat, indien een persoon een gebouwd eigendom, dat uit niet als woonruimten aan te merken ruimten bestaat, niet volledig doch slechts gedeeltelijk in eigendom heeft, het gedeelte of de gedeelten waarvan hij eigenaar is (tezamen) één bedrijfsruimte in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel g, van de Verordening vormt (vormen).

2.9. Op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening dient eiser als gebruiker van de onder 2.8. bedoelde bedrijfsruimte te worden aangemerkt

2.10. Verweerder heeft eiser ter zake van de 12 ruimten, waarvan eiser eigenaar is en die hij verhuurt, 12 aanslagen opgelegd. Naar volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen had verweerder hem ter zake van één bedrijfsruimte één aanslag moeten opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het volgende te gelden. De door verweerder opgelegde aanslagen dienen te worden herroepen. Verweerder kan, zolang de termijn van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet is verstreken, ter zake van de onder 2.8. bedoelde bedrijfsruimte één aanslag opleggen, berekend naar de heffingsmaatstaf die de Verordening voor bedrijfsruimten als deze voorschrijft.

2.11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag herroepen.

2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat niet van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is gebleken.

Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.