Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-04-2008, BD4201, AWB 06/6345 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-04-2008, BD4201, AWB 06/6345 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
11 april 2008
Datum publicatie
17 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD4201
Zaaknummer
AWB 06/6345 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Wet Inkomstenbelasting 2001. Winst uit onderneming. Artikel 3.54 Wet IB. Vorming herinvesteringsreserve bij verkoop van horecabedrijf en aankoop van een ander horecabedrijf? De rechtbank is van oordeel dat het verkochte en gekochte horecabedrijf in belangrijke mate verschillen in omvang van omzet en personeelsbestand, aard van de geleverde diensten, ligging en uitstraling Met de verkoop is de onderneming gestaakt en met de aankoop is een nieuwe onderneming gestart. De boekwinst mag niet als herinvesteringsreserve in aanmerking worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/6345 IB/PVV

Uitspraakdatum: 11 april 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 9 juni 2006 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

De zaak is gezamenlijk behandeld met het gelijkluidende beroep van de echtgenoot van eiseres (procedurenummers AWB 06/6341 IB/PVV en AWB 06/6344 ZFWET). Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2008. Namens verweerder is verschenen [...].

Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, op 15 januari 2008 aan de gemachtigde van eiseres verzonden naar [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op het postbussenfront te [plaats] is afgeleverd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Eiseres exploiteerde tezamen met haar echtgenoot tot 4 juni 2002 een horecabedrijf te [plaats A], plaatselijk bekend als '[naam bedrijf A]' (hierna: horecabedrijf A). Vanaf die datum exploiteren zij gezamenlijk een horecabedrijf te [plaats B], plaatselijk bekend als '[naam bedrijf B]' (hierna: horecabedrijf B). De overeenkomsten tot verkoop van horecabedrijf A en tot koop van horecabedrijf B zijn gesloten op 2 mei 2002. De verkoop van horecabedrijf A omvat de bedrijfsinventaris en de immateriële activa zoals goodwill en handelsnaam. De koop van horecabedrijf B omvat de bedrijfsinventaris, de immateriële activa zoals goodwill en handelsnaam, en de huurrechten. Voorts heeft eiseres het personeel van horecabedrijf B overgenomen. Eiseres en haar echtgenoot zijn ieder voor de helft gerechtigd tot de winst van de horecabedrijven.

2.2. Eiseres en haar echtgenoot zijn fiscale partners. Eiseres heeft voor het jaar 2002 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.921. In de aangifte is eiseres bij de berekening van de winst uitgegaan van een herinvesteringsreserve ten bedrage van € 68.068 ter zake van de winst die is gerealiseerd bij de verkoop van horecabedrijf A.

2.3. Verweerder is bij het opleggen van de aanslag afgeweken van de aangifte. Hij heeft, voor zover hier van belang, onder meer de vorming van de herinvesteringsreserve geweigerd en dat bedrag aan de winst toegevoegd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres met de verkoop van horecabedrijf A die onderneming heeft gestaakt. Verweerder heeft het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 65.425. Het hiertegen namens eiseres gemaakte bezwaar is bij de bestreden uitspraak afgewezen.

2.4. In geschil is of ten laste van de winst een herinvesteringsreserve mag worden gevormd wegens de verkoop van horecabedrijf A en of die reserve in mindering mag worden gebracht op de aankoopprijs van horecabedrijf B. Het geschil spitst zich toe op de vraag of met de verkoop van horecabedrijf A de onderneming is gestaakt of dat met de verkoop daarvan en de aankoop van horecabedrijf B sprake is van een bedrijfsverplaatsing waarbij de aard van de onderneming (min of meer) hetzelfde is gebleven.

2.5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van de voorzetting van de door haar en haar echtgenoot gedreven horecaonderneming op een andere locatie. Zij voert daartoe, zakelijk weergegeven, de volgende argumenten aan. De werkzaamheden - het uitbaten van een eet- en drinkgelegenheid - zijn naar hun aard dezelfde gebleven. Wel heeft er zich een accentverschuiving voorgedaan, nu de capaciteit op de nieuwe locatie groter is dan op de oude locatie. Een deel van de klanten en van het personeel van horecabedrijf A is meegegaan naar horecabedrijf B. De leveranciers en de exploitant van de in het bedrijf geplaatste gokkasten zijn dezelfde gebleven.

2.6. Verweerder heeft het standpunt van eiseres gemotiveerd weersproken.

2.7. Ingevolge artikel 3.54 van de Wet IB 2001 (tekst 2002) kan, voor zover hier van belang, indien bij vervreemding van een bedrijfsmiddel de opbrengst de boekwaarde van het bedrijfsmiddel overtreft, bij het bepalen van de in het kalenderjaar genoten winst het verschil gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar van vervreemding of in de daarop volgende drie jaren worden aangeschaft of voortgebracht, indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat (herinvesteringsreserve).

2.8. De rechtbank overweegt dat vorming van een herinvesteringsreserve niet mogelijk is indien sprake is van staking van een onderneming (vergelijk Hoge Raad 15 november 2002, nr 37.668, BNB 2003/74).

2.9. Naar het oordeel van de rechtbank verschillen horecabedrijf A en horecabedrijf B in belangrijke mate in omvang van omzet en personeelsbestand, aard van de geleverde diensten, ligging en uitstraling. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Horecabedrijf A is gelegen in een overdekt winkelcentrum in een woonwijk te [plaats A], zodat de rechtbank ervan uitgaat dat vooral winkelend publiek horecabedrijf A frequenteert. Horecabedrijf B is gelegen in een monumentaal ogend pand in een meer landelijk gebied ([naam plassengebied]) en wordt vooral bezocht door (varende, fietsende of wandelende) recreanten. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat, ondanks dat de afstand tussen beide bedrijven - over de weg - slechts ongeveer drie en een halve kilometer bedraagt, er sprake is van een geheel andere klantenkring. Daaraan doet niet af dat, zoals eiseres stelt, enkele klanten van horecabedrijf A ook horecabedrijf B bezoeken. Horecabedrijf A beschikt voorts uitsluitend over een zogenoemde 'kleine kaart'. Horecabedrijf B biedt naast een 'kleine kaart' ook een keuze uit een uitgebreide 'grote kaart' en biedt tevens de mogelijkheid tot uitgebreide menu's voor bijzondere gelegenheden, zoals een kerstmenu. Voorts is het vloeroppervlak en de, mede daarmee samenhangende, omzet(potentie) van horecabedrijf B een veelvoud van die van horecabedrijf A. Ook de omvang en de uitstraling van de onderscheiden terrassen verschilt aanzienlijk. Horecabedrijf A beschikt slechts over enkele vierkante meters in het winkelcentrum terwijl horecabedrijf B een zeer ruim aan het water gelegen terras heeft. De rechtbank is daarom van oordeel dat horecabedrijf B moet worden beschouwd als een door eiseres en haar echtgenoot gestarte nieuwe onderneming. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de koper van horecabedrijf A blijkens het proces-verbaal van feitelijke levering, de inventaris, voorraad en goodwill heeft gekocht en de exploitatie van horecabedrijf A heeft voortgezet. Eiseres heeft daarom met de verkoop van horecabedrijf A deze onderneming gestaakt.

2.10. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd doet aan dit oordeel niet af. Dat enkele personeelsleden van eiseres zowel in het verkochte horecabedrijf A als in horecabedrijf B hebben gewerkt acht de rechtbank van ondergeschikt belang gezien het verschil in personeelsbestand tussen beide bedrijven en de beperkte aanstelling van de desbetreffende personeelsleden. Voorts acht de rechtbank het (deels) behouden van dezelfde leveranciers of gokkastexploitanten minder van belang nu beide bedrijven horecabedrijven zijn en het dus niet onlogisch is dat dan ook bij dezelfde (groot-)handels wordt ingekocht dan wel van dezelfde binnen de horecabranche werkzame dienstverleners gebruik wordt gemaakt.

2.11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres en haar echtgenoot de boekwinst bij verkoop van horecabedrijf A (€ 136.135) niet als herinvesteringsreserve ten laste van de winst in aanmerking kunnen nemen. Verweerder heeft terecht de verkoop van horecabedrijf A aangemerkt als staking van de onderneming. De aan eiseres toekomende helft (€ 68.068) van de boekwinst is terecht door verweerder tot de (belastbare) winst uit onderneming begrepen. Gelet op de staking van de onderneming heeft verweerder tevens terecht de stakingsaftrek toegepast.

2.12. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 11 april 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Ebbeling, in tegenwoordigheid van mr. F. Mulder, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.